[Herman van der Mast]
MAST (Herman van der), in den Briel geboren, woonde was een leerling van Frans Floris in de schilderkunst, begaf zich veryolgens naar Parijs en woonde twee jaren bij den aartsbisschop van Bourges, bij wien hij een St. Sebastiaan schilderde en in dat stuk ‘den muilezel van den aartsbisschop te pas bragt met allerlei betredene en onbetredene kruiden, zoo bestipt naar het leven gevolgd, dat het een en ander door velen en ook door 's konings lijfarts gekend werd.’ Ten gevolge van dat stuk verzocht de heer de la Queste, ridder, president en procureur-generaal van den koning van Frankrijk, hem van den aartsbisschop. Hij bleef 7 jaren bij de la Queste, ondervond er een goed onthaal en veel vriendschap en vergezelde zijne gemalin, eene der staatsdames der koningin, alomme in bare koets als leijonker of schildknaap. De koninginne-moeder gaf hem op een vasten avond het rapier, en wilde dat hij het ten teeken van adeldom, in tegenwoordigheid der zoo even genoemde dame, op wier verzoek de gift geschiedde, en van andere edele heeren en vrouwen, zou dragen; deze weelde was oorzaak dat hij in zijne kunst verslapte. Hij was een goed portretschilder en teekende met de pen en roet o.a. De standvastigheid van Muicius Scevola, op Cat. der teekeningen van Ploos van Amstel. bl. 209 No. 15. Hij woonde in 1604 te Delft.
Zie van Mander, Lev. d. Schild. bl. 162 a; Kramm, Lev. en werk. d. Holl. en Vl. Kunstsch. D. III. bl. 1069.