boorte gerekend. Hij overleed den 11 November 1605, en had alle zijne bezittingen voor de vrijheid van zijn vaderland opgezet, zoodat men van hun hem zeide dat hij het goed van drie edellieden had doorgebragt, namelijk van zijne twee broeders, van welke hij erfgenaam was geworden en zijn eigen.
Hij huwde eerst met Swob Botnia, dochter van Tjalling en Frouk Hottinga, vervolgens met Trijn of Katharina Unema, dochter van Jancke U. van Beya Blye en Tet Wibolsma, die in 1603 stierf. Bij zijne eerste vrouw had hij een zoon, bij zijne tweede verwekte hij Tjebbe, vroeg gestorven, Jan, die reeds vroeg de voetstappen van zijn vader drukte, en den prins van Oranje volgde, gehuwd met Maria van Sternsee, doch in 1584 kinderloos gestorven; Swob gehuwd met David van Goirle of Gorlé van Antwerpen; Rouck gehuwd met Evert Entens en hertrouwd met Juw Harinxma.
Zij is de laatste die de naam Martena uit eigen geboorteregt heeft gedragen. Zijne beeldtenis was ten tijde van te Water nog voorhanden bij den Grietman U. van Burmania, met zijne 16 kwartieren. Boven en onder deze beeldtenis staan de latijnsche gedichten, die met eene kleine verandering door Wesseling zijn uitgegeven. Indien Martena zelf de opsteller van deze bijschriften is geweest, ontdekt zich de groote man daarin aan zijn zwakke zijde.
Zie Gellius Snecanus, Frisia nobilis p. 56; Carolus de rebus Casparis à Robles Billaci in Frisia gestis, p. 9, 25. sqq. 76, 77, 78, 81, 82, 102, 140, 146, 156-158; Winsemius. Hist. 1. I. p. 47, 58, 59, 81, 83, 83-85; l. II. p. 139, 140; l. III. p. 204-206, 227, 228, l. IV. p 287, 300, 321, 331, l. V. p. 392, 394, 440, 441, l. VI. p. 453, 474, 480, 484. 485, l. VII. p 527, 522; Dez. Chronijck, B. XVI bl. 526, 527, B. XVIII. bl. 602, 606, 611, 622, 626, 639, 640, 650-653, 653, 658, 665-667, 679, 688, 706; Bor, Ned. Oorl. B. IV. bl. 168, B. V. bl. 188, 189, B. VI. bl. 277-279, 331, 335, B. VII. bl. 29, B, XI. bl. 283, B. XIII. bl. 78, B. XV. bl. 225; Schwartzenberg, Chart. v. Friest. D. III. bl. 635, 636, 685-689, 694-708, 751, 752; Schotanus, Fries. Hist. B. XXI. bl. 763, 788; 790, B. XXII. bl. 800, 811, 913, 820-830, B. XXIII. bl. 875; Viglius ab Aytta. Epist. XXXIV ad Hopperum p. 103, Ep. CLXXXVII. p. 721, Ep. CCVIII en CCXIII. p. 765, 773, Hooft, Ned Hist. B. VI. bl. 337, B. VIII. bl. 330, 335; Epist. a Gabbema edit Cent. III. ep. 27 p. 581; Naamrol der Raadsheeren van den Hove van Friesland, bl. 226 en volg; de Crane, Het aloud gesl. Martena, in Vrije Fries. D. I. bl. 189 volgg.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 12; Te Water, Verb. der Edelen, Wagenaar, Vad. Gesch. D. VII. bl. 248; Kok, Vad Woordenb. o.h.w.; Schuit- en
jagtpraatjes, bl. 14, XXII Vet. in Fris. Nob. Carmina, p. 126; Friesch jaarboekje voor 1829; Sminia, Naaml. van Fries. mannen, bl. 209 volgg.; Eekhoff, Gesch. v. Friesl. bl. 182, 191, 198.