een liefhebberij tooneel te 's Hage zich had verbonden. Negentien jaren oud, verliet hij den heer van Densen en vervoegde hij zich bij het gezelschap van den heer J. Adams, met wiens dochter Johanna Christina Elisabeth hij in 1790 huwde. In dat jaar trad hij te Amsterdam op in den rol van Ramnes in het treurspel Zelmire van de Belloy. Sedert speelde hij verscheidene jaren lang, eerst in Brabant en Vlaanderen; daarna in verschillende steden van ons vaderland, doch in 1794 te Utrecht tooneel-vertooningen gevende, werd hij benevens zijne echtgenoote, door de toenmalige regenten van het Amsterdamsche stadstooneel, aangezocht, zich te Amsterdam aan de schouwburg te verbinden, welke vereerende verbinding tot stand kwam en welke hij tot in den jare 1836 verdienstelijk vervulde. Toen in 1810, hij de inlijving der voormalige Republiek der vereenigde Nederlanden in het Fransche Keizerrijk, het stadsbestuur de directie over den schouwburg verliet, aanvaardde Majofski gezamentlijk met Andries Snoek (gehuwd met de zuster van Majofski's echtgenoote Mw. M. Adams) en Wattier Ziesenis, dien post, en bleef hem tot 1820 vervullen. Majofski muntte in het blij tooneel en zangspel uit. Daar waar het ongekunsteld voordragen van goedhartige, luimige, vrolijke of ernstige en teêrhartige of wel in wat trant ook origineele karakters gevorderd werd, was Majofski geheel op zijne plaats. Hij vervulde uitmuntend de rol van de abt de l'Epée, met wiens gelaatstrekken, door een zonderlinge speling der natuur, de zijnen veel overeenkomst hadden, in het stuk van dien naam van Bouilly, door Wiselius gebrekkig in het Nederduitsch overgezet, die van Luitenant Stern in den
Speler, van Orgon in Molières Huichelaar, van Lisimon in Gesner of het Zwitsersche huisgezin, van Galotti in Lessing's meesterstuk van dien naam, van den Opperjager Wellenberg in de Jagers van Iffland, van den Baron, in den Onechten Zoon van pachter Welling, in de Zilveren bruiloft, van Frits Berg in de Groote Wereld en Goedhartigheid, van Peter Plum in Armoede en Grootheid, Goed onthaal in het Militair Arrest, Majoor Böhm, in de Militaire stand, van Frans Bertram in de verzoening en vooral van Bisschop Gozewijn in den Gijsbrecht van Aemstel, schoon het treurspel zijn kracht niet was.
Den 22 Februarij 1836 bij de vertooning van het fraaije stakje Zij is krankzinnig, werd de kunstenaar op het tooneel zelf ongesteld. Met bijzondere tegenwoordigheid van geest ondersteunde hem Mevrouw Engelman en leidde hem weg. Dadelijk werden alle zorgen aangewend, de heelmeester Kappelhoff, in den schouwburg aanwezig, snelt ter hulpe, stelt met de uiterste omzigtigheid van geest alle middelen in het werk, maar alles te vergeefs. Na weinige minuten bespeurt de lijder dat zijne loopbaan plotseling stond geëindigd te worden