Zulks gaf aanleiding dat hij en zijn ambtgenoot Cornelis Meynaertssoon van onregtzinnigheid verdacht werden, waarop beiden eene verantwoording en bekentenis in het licht gaven (een kleyn boexken, geintituleert Analogie en ronde bekentenisse) doch in weerwil daarvan liet men beide in dienst en deed hen geen moeite aan.
Zie Bor Ned. Oorl. D. XXXII. bl. 85; Fryland, Kerk. gesch. bl. 266, 271; Uitenbogaart, Kerk. Hist. p. 748, 298, 299; Grotii Hist. CXVII. p. 552; Antw. op het Tegenvertoog der Contrarems, D. II. p. 66; Grotius, Verantw. D. III. bl. 32, 33. Brandt, Kort verhaal v.d. Reform. bl. 322, 411, 450, 591, 630, 720; Hist. der Ref. D. I. bl. 267, 334, 362, 459, 430, 550, 770, 793; Velius, Chron. v. Hoorn, bl. 297, 311; Alting, Vervolg op Velius, Chronijk, D, I. bl. 47, 50. D. II. bl. 88.