| |
[Johannes Maccovius]
MACCOVIUS (Johannes) of MAKOWSKY, een Poolsch edelman, zoon van Samuel Makowsky, en van Margaretha Seklewska, werd in 1560 te Lobzenik in Polen geboren. Op geen zeer jeugdigen leeftijd wijdde hij zich aan de studie, studeerde te Dantzig, en werd, in zijn vaderland weergekeerd, onderwijzer van drie jonge edellieden uit de familie Sobiensky, met welke hij de Hoogescholen van Praag, Lublin, waar hij met de Socinianen redetwistte, Heidelberg, waar hij Bartholomaeus Coppenius ontmoette, en Spiers, vervolgens die van Marburg, Wittenberg en van Jena bezocht. Eindelijk kwam hij te Franeker, waar hij gouverneur werd van Johannes Demetrius en van Christiaan à Gorai Goraïsky, twee Poolsche baronnen, die zich aldaar op de Godgeleerdheid toelegden. Deze gelegenheid nam hij waar om te staan naar de waardigheid van Theologiae Doctor, welke hij al spoedig, den 8 Maart 1614, omstreeks een jaar na zijne
| |
| |
aankomst, verkreeg. In diezelfde maand overleed één der twee Hoogleeraren in de Godgeleerdheid, Henricus Antonides van der Linden; waardoor dit vak der wetenschappen alleen bezet bleef door Sibrandus Lubbertus, die, van de oprigting der Hoogeschool af aan (1585) met voorbeeldigen ijver zijn post bekleed en reeds den ouderdom van zeven of acht en vijftig jaren bereikt had. Maccovius maakte aldra van zijne doctorale waardigheid gebruik, om, ongeroepen, lessen in de Godgeleerdheid te geven, en in 1615 genoot hij de eer van, op een verzoekschrift van de studenten der Hoogeschool, eerst tot buitengewoon, daarna tot gewoon Professor in de Godgeleerdheid te worden aangesteld. In deze betrekking kweet hij zich met ijver, ofschoon hij, naar zijn eigen erkentenis, door geene vroege en grondige beoefening der oude letteren, zich tot dezelve had kunnen bekwamen. Doch al spoedig bleek het dat er geen gewenschte eenstemmigheid tusschen de beide Hoogleeraren bestond en reeds in het jaar 1616 schijnt Lubbertus gemeend te hebben, reden te vinden, om zijnen ambtgenoot ten laste te leggen, dat hij Gods woord afhankelijk maakte van menschelijk gezag. Althans over zoodanige stelling werd Maccovius aangeklaagd bij de classis van Franeker. Deze hield Lubbertus voor één der geheime bewerkers van die eerste aanklagt, welke nogtans, na gedaan onderzoek, bleek te zijn opgemaakt uit de lessen van, en opgeteekend uit den mond van Maccovius, eer hij nog het Hoogleeraarsambt bekleedde. In 1617 en 1618 werd het vermoeden van Lubbertus en van anderen, die Maccovius van onregtzinnigheid verdachten, aanmerkelijk versterkt door sommige stellingen, welke in druk verschenen en in het openbaar in de academische gehoorzaal te Franeker, onder 's mans voorzitting, verdedigd werden.
Vooral schijnt het misnoegen tegen hem te zijn toegenomen door de Godgeleerde stellingen, over des zondaars bekeering ten leven, die, ten jare 1617, onder zijne voorzitting, een Engelschman, Thomas Parker, verdedigde. De classis van Franeker oordeelde zijne leer valsch en schadelijk en dagvaarde hem om voor haar te verschijnen, doch hij was ongezind om zich aan zoodanig kerkelijk vonnis te onderwerpen. De classis klaagde hem hierop bij Gedeputeerde Staten van Friesland aan, bij welke zijne zaak vruchteloos behandeld werd, en die van de Dordsche Synode (1618-1619) onderzoek en beslissing verzochten. Deze gaf de zaak in handen van zes harer leden en beval deze het beproeven eener minnelijke schikking aan. Hunne beslissing viel tamelijk tot genoegen van beide partijen uit. Beide teekenden een vergelijk of verdrag, dat de Synode bekrachtigde. Evenwel niet alle leden der Synode namen er volkomen genoegen in, vooral niet van Kempo Harinxma van Donia een Friesch edelman, lid der Staten van Friesland, eerste en
| |
| |
oudste Curator der Hoogeschool te Franeker en Ouderling der Gemeente te Leeuwarden. Reeds in 1620 ontstonden er nieuwe geschillen tusschen de beide Hoogleeraren over de genoegzaamheid en de uitwerking van den dood des Zaligmakers, over de opstanding van Christus (of Christus zich zelve door eigene kracht hebbe opgewekt), over het laatste oordeel en over de regtvaardiging des geloofs en der werken, waarmede evenwel geen kerkelijke vergaderingen gemoeid werden. Bijna te gelijker tijd ontstond er een nieuwe twist tusschen Maccovius en Amesius, die zijne zaak voor de Dordsche Synode bepleit had en sedert 1622 zijn ambtgenoot te Franeker was. Amesius stelde, dat, al wat de mensch in sommige gevallen van Gods wege verpligt was te gelooven, waarheid was; Maccovius, dat de mensch in sommige gevallen verpligt was te gelooven wat onwaar was; Amesius, dat er, in den redelijken mensch, vóór zijne bekeering, zekere geschiktheid tot dezelve door het Evangelie wordt bewerkt. Maccovius hield dat gevoelen voor afwijkende van de regtzinnige leer; Amesius dat de mensch, vóór zijne wedergeboorte, Gods woord ter bevordering van zijne Zaligheid hoort, 't geen Maccovius ontkende; Amesius, dat Christus moet worden aangebeden, ook in zijne betrekking als Middelaar; Maccovius was daarentegen van gevoelen, dat aan Christus den Middelaar, niet als zoodanig, maar alleen om zijne Goddelijke natuur de aanbidding toekomt. In dezen twistzaak mengden zich ook andere Godgeleerden. Te Leyden hield het Anton. Walaeus met Amesius, doch Andreas
Rivetus met Maccovius. Deze vond ook te Utrecht een voorstander in Voetius, die hierop de goedkeuring verwierf van zijnen leermeester Gomarus, doch door diens ambtgenoot, Samuel Maresius, wederom bestreden werd.
Na dat de akademische senaat een en andermaal met deze geschillen gemoeid was, werden zij in 1631 bijgelegd. Maccovius overleed den 24 Junij 1644 en werd in de kerk van S. Martinus begraven. Op een pilaar vindt men zijn grafschrift met een achtregelig Latijnsch vers van Pierius Winsemius. Hij is driemaal gehuwd geweest, als 1o. met Anna dochter van Rombertus Ulenburgh, van 1597-1624, lid van het Hof van Friesland; 2o. met eene dochter van Raphael Clingbijl, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Franeker, 3o. met Froukje Bonnema, dochter van Frederik Bonnema, Burgemeester van Harlingen. Zij hertrouwde met Nicolaas Denijs of Nijs, en vervolgens met Jan Verhel, zoon van Arnoud, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte.
Zijne werken, na afzonderlijk te zijn uitgegeven, vindt men ten minste grootendeels in de drie volgende verzameld:
Opuscula Philosophica Omnia, Amst. 1660. 4o. bevattende
| |
| |
1o. Logica, 2o. Dictata Rhetorica, 3o. Systema Physicum, 4o. Tractatus de animâ separatâ, 5o. Metaphysica Theoreticopractica (Deze Metaphysica is meermalen in 16mo. herdrukt, en Arnold Heereboord, Hoogleeraar te Leyden, bezorgde er eene uitgaaf van met zijne aanteekeningen, meer dan de helft vermeerderd, ad usum quaestionum maxime Theologicarum adornata.) 6o. Tractatus Philosophiae Practicae Ethici, Politici, Oeconomici. 7o. Methodus locos communes colligendi. 8o. Oratio in obitum Nicolai Vedelii.
Loci communes Theologici, ex Thesibus, collegiis et aliis ejus manuscriptis collecti, digesti, et aucti per Nicolaum Arnoldum, Franeq. 1650. 4o. Editio emendatior. Amst. Daniel Elsevier. 1658. 4o.
Johannes Maccovius redivivus, seu Manuscripta ejus typis exscripta, procurante Nicolao Arnoldo, Franeq. 1647. 4o. Altera editio priore multo locupletior, correctior. Ibid. 1654. 4o. Dat werk bevat 1o. Oratio infunere Johannis Cocceii. 2o. Distinctiones Theologicae, afzonderlijk uitgegeven met den titel: Joh. Maccovii, S.Th.D. et Prof. Distinctiones et Regulae Theologicae et Philosophicae, auctae et illustratae studio Francisci Cnutii, Neomagensis Gelri. Amst. 1663. 16o. en in het Nederd. overgezet (De Godsgeleerde onderschydingen ende Regulen van Joh. Maccovius; alsmede Sociniaansche siekentroost door denselven, uyt het Latyn vertaalt door T.v.M. Amst. 1666. 12o. 3o. Theologia Polemica. 4o. Fragmenta Praelectionum contra Arminium pro Perkinsio. 5o. Theologia Quaestionum. 6o. Πρωτα ψευδη Adversariorum, Pontificiorum, Socinianorum, Arminianorum, Anabaptistarum. 7o. Casus Conscientiae ad normam doctrinae Socinianae per modum Dialogi. 8o. Fragmenta Praelectionum contra Catechesin Socini. 9o. Anti-Socinus, cum appendice de Atheis.
Afzonderlijk heeft men nog:
Collegium Theologicum Miscellanearum Quaestionum, publice disputatarum. Anno MDCXXII. Franeq. 1631. 12o.
Collegium Theologicum Miscellanearum Quaestionum, publice disputatarum. Anno MDCXXV. Ibid. 1632. 12o.
Collegium Theologicum Miscellanearum Quaestionum, publice disputatarum. Anno MDCXX et XXI. Ibid. 1632. 12o.
Collegium contraversiarum Quaestionum de Praedestinatione an. MDCXVIII et XIX. Franeq. 1632. 12o.
Collegium contraversiarum Quaestionum de Statu primi hominis. Franeq. 1632. 12o.
Collegia Theologica, quae extant omnia. Editio, 3a. Franeq. 1632. 4o.
Zie J. Cocceius, Oratio funeb. vóór Maccovius redivivus ex edit. Nlc. Arnoldi in Operum Coccej. T. VIII; Vriemoet, Athenae Frisiac. p. 151, seqq.; Saxe, Onom.; Paquot, Mém. pour
| |
| |
servir à l'Hist. Littér des Pays-Bas, T. II. p. 119.; Bayle, Dict. Hist. et Crit. o.h.w.; Adr. Regenvolscius, Hist. Eccles. Slavonic. p. 383; Benthems, Holl. Kirch- und Schulen-staat, T. II. p. 294, 295, 213; Epistol. Eccl. et Theol. (1704) p. 572-276; Weismanni Hist. Eccles. T. II. p. 860; Buddei Isagoge, T. I. p. 415, 416; Petr. Molinaei Anat. Armin. C.V. et 24; Menkenii, Nov. Miscell. Lips. T. I. p. 116; P. Cunaei Epist. LXXXI, ad Sixtinum Amamam; G. Saldeni de Libris, p. 156; P. Heylinx, Historia Quinquarticularis. Lond. 1660, in het Ned. vert. Historie van de vijf artikelen, enz. bl. 58, 80, 81, 93, 94; Amama, Sermo funebr. post exequias Lubberti, p. 27, 31; Mosheim, Kirchengeschichte des N.T. Th. V. S. 601, 602; Schröckh, Christl. Kirchengesch. seit der Reformation. Th. V. S. 148-150; (S. Episcopius), Antidotum ende Naerder Openinghe van het eyghene gevoelen der Nationale Synode, ghehouden binnen Dordrecht, enz. bl, 24 en 25, in Opera Theologica (Rott. 1665) p. 24; Bernard Dwinglo, Grouwel der verwoestinghe, D. I. bl. 57; Joh. Uytenbogaert, Historisch verhael, van 't ghene sich toegedraeghen heeft binnen
Dordrecht, enz.; Dez. Kerckelycke Historie, bl. 1146, 1147; Korte Historie van de Synode van Dordrecht - begrepen in brieven van Mr. John Hales en Dr. Walter Bancanqual; Brandt, Historie der Reform. D. III. bl. 565, 566, 568-571, 577, 598, 599; Leydekker, Eere van de Nat. Syn. te Dordrecht, bl. 649, 651, 665, 666; de Procureur van de Vaderl. Kerk. Korte Historie van de Synode Nationaal, enz. bl. 257; Van Hamelsveld Kerkel. Gesch. vervolgd, D. XXV. bl. 148-152; IJpey, Letterk. Gesch. d. System. Godgel. D. I. bl. 239-248, D. II. bl. 148-152; IJpey en Dermout, Geschied. d. Ned. Herv. Kerk, D. II. bl. 308 309. Aant. bl. 210-213 (verg. 281, 399. S. Heringa, De twistzaak van den Hoogleeraar Johannes Maccovius, door de Dordrechtsche Synode ten jare 1619 beslecht in het 3de deel van Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Geschied. inzonderheid voor Nederland. Schotel, Kerkel. Dordr. D. II. bl. 316.
Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Gesch. inzond. van Nederl. D. IX. bl. 75; Chron. v.h. Hist. Genoots. D. VII. bl. 431; Muller, Cat. van Portretten. |
|