Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
luitenant-generaal der kavallerie opgeklommen, kreeg hij in 1709 het bevel over de pas veroverde vesting Doornik en had hij in hetzelfde jaar deel aan den roemrijken veldslag bij Malplaquet, waar hij gekwest werd. In den veldslag van 1710 tegen de Franschen in den Spaanschen successie-oorlog, vermeesterde hij den post van Mortagne, dien hij weder verloor, doch weldra op nieuw nam. In Maart 1712 ondernam hij een stouten togt naar Atrecht, waar hij de aanzienlijke magazijnen der Franschen vernielde. In de laatste dagen van Mei van genoemd jaar werd hij door prins Eugenius met eene aanzienlijke krijgmagt naar Denain, aan de Schelde, gezonden, ten einde, door het bezetten en versterken van dien post, de gemeenschap tusschen Marchienne en het leger der bondgenooten te beveiligen. Daar zijnde werd hij door het geheele Fransche leger aangetast en met de zijnen gevangen genomen. Allerlei onbillijke redeneringen werden daarover tegen hem uitgesproken; doch de getuigenis van prins Eugenius zelven, die van van Keppel getuigde dat hij alles gedaan had wat een dapper, voorzigtig en wakker generaal doen kon, is ons genoeg om hem van alle verzuim of achteloosheid vrij te spreken. Naar Valenciennes gevoerd, werd hij evenwel spoedig ontslagen en gaf ter generaliteit een mondeling en schriftelijk berigt van het voorgevallene bij Denain, waarmede men zich schijnt vergenoegd te hebben. Wij lezen niet dat Keppel aan verdere krijgsbewegingen deel nam. Hij had zich de vriendschap van koning Willem III verworven, die hem in 1697, ten koste van den graaf van Portland, reeds tot graaf van Albemarle verheven, en hem zitting in het Engelsche parlement verleend had. Het was daarom dat men in 1715 er op bedacht was, om hem geene zitting in de ridderschap van Holland te verleenen, waartoe echter zijn bezit van de heerlijkheden Acquoi en Zevender hem volkomen aanspraak gaven. Na 's konings overlijden verliet hem de fortuin niet en zag hij zich tot belangrijke bezendingen geroepen. Toen George I de reis over Holland nam, om bezit van de Engelsche kroon te nemen, onthaalde hij dezen op de Voorst, en genoot hij de eer dat de koning met zijne koets den Haag binnen reed; terwijl hij voor die van den Engelschen ambassadeur bedankt had. Hem viel de eer te beurt, toen czaar Peter de Groote ten tweedemaal in Holland kwam, aan het hoofd der bezending te staan, door de staten van Holland bestemd, om den vorst te verwelkomen; hij deed bij die gelegenheid eene deftige en sierlijke aanspraak, waarop de vorst echter antwoordde: Ik danke U, doch ik heb U niet begrepen; mijn Hollandsch leerde ik te Zaandam bij den scheepsbouw, maar deze taal versta ik niet.’ Meerdere levensbijzonderheden zijn ons van Keppel niet bekend. Wij stemmen niet geheel in met het ongunstige oordeel door van Kampen geveld. Willem III toch wist ware | |
[pagina 128]
| |
van schijnverdiensten te onderscheiden. Behalve zijne genoemde titels was hij ridder der orde van den kouseband en luitenanthoutvester van Holland. Hij overleed te 's Gravenhage den 30sten Mei 1718 en was in 1701 gehuwd met Geertruid Johanna Quirina van der Duyn, waarbij hij ééne dochter en één zoon verwekte, Willem Anne genaamd, welke generaal in Engelsche dienst geweest is. Deze was gehuwd met Anna Lenox dochter van Karel, hertog van Richemont, natuurlijke zoon van Karel II.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. op Albemarle; van Wijn, Bijv. en Aanm. D. XVII bl. I. 105, 109, D. XVIII. bl. 37-39 Scheltema, Peter de Groote, D. II bl. 8, 9; Collot d'Escury, Holl. roem, D. II. Aant. bl. 349, 350; van Kampen, Vad. Karakterk. D. II bl. 380-382; Bosscha, Neerl. Held. te Land, D. II. bl. 457, 467 499, 522, 524-540, Bijl. bl. 20; uit particulieren berigten aangevuld. |
|