Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 9
(1860)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |
beriep de Waalsche gemeente te Middelburg hem tot haren leeraar. Na aldaar gedurende twintig jaren gearbeid te hebben, zag hij zich in 1699 naar 's Gravenhage beroepen, waar hij tot aan zijn dood in 1725 werkzaam bleef. Hij was een der beste kanselredenaars in de Waalsche kerk, en paarde aan eene groote scherpzinnigheid eene levendige verbeelding en vastheid van karakter. Als schrijver trad de Joncourt eerst op gedurende zijn verblijf te 's Gravenhage, en wel in de Coccejaansche twisten. Zijn eerste werk verscheen onder den titel: Entretiens sur les différentes méthodes d'expliquer l'Ecriture, et de prêcher, de ceux qu'on appele Coccéiens et Voetiens dans les provinces-unies. Amst. 1707. 12o. In dit werk, hetwelk hij zonder naam had uitgegeven, doch waarvan hij spoedig als de schrijver bekend stond, tastte hij Coccejus en zijne aanhangers heftig aan, ofschoon hij verklaarde geene personen te willen beleedigen, maar alleen ter verzoening der twistende partijen de pen te hebben opgevat. Evenwel, het boek van de Joncourt verwekte algemeen ongenoegen, zelfs bij de Voetianen, en Salomon van Til en Johannes d'Outrein traden met scherpe tegenwerpingen tegen hem in het strijdperk. De laatste wederlegde de Joncourt in een Brief aan een Vriend enz., en het Antidotum viperinis morsibus D.J. oppositum (Lugd. Bat. 1707), van den eerste werd door den Moordrechtschen predikant Janssonius vertaald in het licht gegeven. De Joncourt verdedigde zich weder in zijne Nouveaux entretiens sur les différentes méthodes etc. (Amst. 1708. 12o.) Bahalve enkele naamlooze geschriften verscheen tegen hem ook een Advertissement necessaire van Braunius, dat door de Joncourt niet afzonderlijk werd wederlegd. De uitgave van zijn eerste geschrift had echter voor de Joncourt nog andere gevolgen. De Waalsche Synode, die in Mei 1707 te Goes vergaderde, riep hem ter verantwoording over de wijze, waarop hij Coccejus gelasterd had. Zelfs werd hij in zijne bediening geschorst, doch na alles herroepen te hebben, waaraan men zich geërgerd had, werd hij hersteld. Naar aanleiding van dat vonnis der Wallsche kerk schreef hij zijne Lettre aux églises Wallonnes des Pays-Bas, (La Haye 1708, 12o.) Na deze twisten gaf de Joncourt nog de volgende geschriften in het licht: Brief waarin hij verslag doet van het gepasseerde in 't synode te Utrecht, over 't Boek genaamt samenspreking over de verscheyde wijzen van de schriftuur uyt te leggen, van die welke men noemt Cocceanen en Voetianen, 's Hage, 1708. 8o. Pensées utiles aux Chrétiens de tous les etats, la Haye, 1710. 8o. | |
[pagina 169]
| |
Lettres sur les jeux de hasard, La Haye 1713. 8o. 1714. 12o. In deze tweede uitgave zijn de vier brieven met een vijfde vermeerderd. Nouvelle lettre sur les jeux de hasard pour servir de réplique à la defense de M. de la Placette, La Haye, 1713. 8o. ald. 1714. 12o. Lettres critiques sur divers sujets importans de l'Ecriture Sainte, Amst. 1715. 12o. Considerations sur l'origine de Job et la vérite de son histoire, etc. La Haye, 1720. 8o. Entretiens sur l'état présent de la religion en France, etc, La Haye. 1725. 12o. Ook hebben wij nog van hem eene uitgave der Psalmen, Amst. 1716. 12o.
Zie van Abkoude, Naamr. van Ned. Boek.; Ypey en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. III. bl. 178, 179; Ypey, Geschied. der Christ. Kerk in de 18de eeuw, D. VIII. bl. 233; Biograph. universelle, T. X. p. 191; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 53, 147; ab Utrecht Dresselhuis, de Waalsche gemeente in Zeel. bl. 48; Haag, La France protestante, T. VI. p. 83-84; Glasius, Geschied. der Christelijke Kerk en Godsdienst in Nederl. D. II. bl. 168, 169; Dezelfde, Godgel. Nederl.; Muller, Cat. van Godgel. Werk. bl. 153. |
|