ging aldaar ontmoeten wij hem met de aanzienlijkste prelaten van het Frankische gebied in de vergadering van Toul, waar de gewigtigste staats- en kerkzaken van dien tijd werden behandeld en onder anderen ook de belangen der scholen aan den keizer en koning werden aanbevolen. In 863 werd hij naar de vergadering van Metz geroepen, om daar met de rijksgrooten over de huwelijksaangelegenheden van Lotharius II te raadplegen. Hij werd echter door krankte verhinderd derwaarts te gaan. Intusschen had zich des bisschops toestand in het vaderland aanmerkelijk verbeterd, en schijnt hij naar Utrecht te zijn teruggekeerd. In Frankrijk althans koesterde men de overtuiging dat hij zelfs bij de Noormannen in Nederland invloed had. Toen in 862 Boudewijn graaf van Vlaanderen, Judith, de schoone dochter van Karel den Kale, geschaakt had, ontstond hierover een hooggaande oneenigheid tusschen den koning en den graaf. Roruk, de Noorman, was toen in de nabijheid van Vlaanderen gevestigd en welligt waren er tusschen hem en Boudewijn reeds onderhandelingen aangeknoopt. Nu rigtte zich
Hincmar van Rheims tot onzen Hungar met een brief, waarin hij hem berigt gaf van den kerkban, die Boudewijn wegens deze schaking getroffen had, en hij droeg den bisschop op, te schrijven, dat Rorik, die onlangs christen was geworden, Boudewijn geen hulp zou verleenen. Waarschijnlijk gaf Ruriks overgang tot het christendom Hungar gelegenheid zich tijdelijk te Utrecht te vestigen. Later werd hij welligt op nieuw verdreven. Beke althans wist niet waar de kerkvoogd begraven was, maar hij plaatste zijn dood op het jaar 866.
Zie Hamconii Frisia, p. 108; Chron. J. de Beka, p. 18-20; Miraei Diph., T. I. p. 499, 501; Bat. Sacr., T. I. p. 117; Atoe Bocop, Chroenik der Biscoppen van Uttert, bl. 41; Bondam, Charterb. van Gelderl, D. I. bl. 34; Bolhuis, de Noormannen in Nederland, bl. 108, 109, 110; van Gils, Cath. Meyer. Memorieb., bl. 63, 64; van Gils en Coppens, N. Beschrijx. van het Bisdom van 's Bosch, D. I. bl. 122, 123; W. Moll, Kerkgesch. der Nederl., D I. bl 263, 264; Arend, Geschied. des Vaderl, D. I bl. 405, 407 410; van der Chijs, de Munten der Bisschoppen van de Heerlijkheid en de Stad Utrecht, bl. 10, 11; Allan, de Stad Utrecht en hare geschiedenis, bl. 8; van Wijn, Onderzoek nop. - het jaar dat Koning Lodewijk aan Hungerus, Bisschop van Utrecht, de vrijheid der kerk bevestigd heeft, Midd. 1777; Navorscher, D. VIII. bl. 34.