hoogleeraar in de regten aan de hoogeschool zijner geboorte stad. Achttien jaren bekleedde hij deze betrekking met bijna gelijken roem als zijn vader. Na in 1707 een beroep naar Groningen afgeslagen te hebben, nam hij in 1716 de hem aangeboden waardigheid van raadsheer in het hof van Friesland aan. In 1722 werd hem op nieuw de professorale waardigheid aangeboden, doch hij weigerde die en overleed 11 October 1732 ongehuwd.
In opregte godsvrucht en geleerdheid was hij het evenbeeld van zijn vader, en niet gering is de lof hem door Schulting, Thomasius, Haubold, Brunquellus en anderen gegeven. Behalve verschillende werken van zijn vader (Digressiones, Praelectiones, Jurisprudentia hodierna, Historia civilis, Jus civitatis, Eunomia Romana en andere kleine geschriften) gaf hij in het licht:
Disputatio ad τὰ Νομτμα Tranquilli, seu observationes juris ad Suetonii Caes. C. I. praeside Ulrico Hubero defensa Fran. 1687.
Diss. de jure Fisci, praes. Seb. Schelkens defensa Fran. 1689.
Diss. inaug. de vero sensu atque interpretatione L. IX. D. de lege Pompeja de Parricidiis, Fran. 1690.
Or. de usu atq. auctoritate juris Romani in Frisia, Fran. 1695, fol. In den vorm eener dissertatio achter het werk De casibus enucleatis.
Repetitio juris ex positionibus Ulr. Huberi, Fran. 1698 12o.
Dissertationes juridicae et philologicae, 2 vol. Fran. 1702, 1706, 4o. Alt. ed. var. loc. emend. novisq. accensionibus aucta, Ibid. 1720, Amst. 1721, 4o., Traj. ad Rhen. 1731, 4o.
Or. de summi Imperat. officio ex sent. Ciceronis pro lege Manilia, Fran. 1707, 4o.
Or. in obit. Ill. et Excell. viri Guil. ab Haren, Fran. 1708, fol.
De casibus enucleatis quaestion. torens. ex jure Romano et hodierno lib. sing., Fran. 1712, 4o.
Spec. respons. ad selecta quaedam Chr. Thomasii in libros de jure civil. ampliss. parentis Ulr. Huberi scholia.
Diss. jur. phil. de poëna perduellionis, veroq. ac genuino sensu L. 5 cod. ad Leg. Jul. Maj. publice def. a Seb. Fridag, Fran. 1715, 4o.
Observationes Rer. Forens. ac notabil. in Suprema Frisior. curia judicatarum, 2 vol. Leov. 1723, 1727, 4o.
Even als zijn vader beoefende hij ook de poëzy, blijkens
Επατιγ saecularis s, Musa alternans pro Jubilaeo aca-