in Populum Hebraeum, Probatio, ab Abrahamo ad dispersam Gentem, Lugd. Bat. 1685, in 24o.
In dit werkje beweert hij met Bossuet tegen Corneille Bertram, Carolus Sigonius en Petrus Cunaeus, dat de joden van Abraham af, ten tijde der regters, koningen en Maccabeërs onder een monarchale regering geleefd hebben.
Reipublicae Batavae liber primus, Periodum ab gentis initio ad Comitum usque tempora complectens, Hagae, Amst. 1689, 24o.
Zie Le Long, Bibl. Sacra, p. 784; Bibl. Jur. Imperantium, p. 74; Paquot, Mêm., T. III, p. 499, 500; Adelung en Rotermund.