[Fred. Gothofr. Houck]
HOUCK (Fred. Gothofr.), zoon van Augustus Houck, J.U.D. jur. civ. professor ord. aan de illustre school te Steinfort, en van Maria Wilhelmina Bachman, dochter van Godfried Bachman, luitenant kolonel in staatschen dienst, kleinzoon van Fredericus Houck, med. dr. en professor op dezelfde school, naderhand burgemeester en archiater te Lipstadt, werd in 1708 te Burg-Steinfort geboren, studeerde en verkreeg den rang van doctor in de beide regten, werd hoogleeraar in de regten in zijne geboortestad, in 1738 in het burgerlijk regt te Deventer, in 1746 te Utrecht, waar hij den 9 Mei van dat jaar zijne intrede deed met eene Oratio de proprio obligationum jure ex variis causarum figuris, en den 28 Junij 1767 in den ouderdom van bijna 67 jaren overleed.
Zie Boekz. der gel. wer. 1767 b., bl. 505, 506; Heringa, Orat. de Audit. Ac. Rheno-Traject in Annal. Ac Rheno-Traject 1824-1825; Bouman, Geschied der Geld. Hooges., D. II. bl. 161, S. Rau. Orat. paneg. in natalem centesimum et quinquagesimum Acod. Traj; Bosscha, het tweede Eeuwfeest van het Ath Ill. te Deventer, p. 107.