aangeboden, werd hij in 1667 tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leyden beroepen, doch hij sloeg eerst die aanbieding van de hand, wijl men hem niet wilde laten vertrekken. Curatoren berustten hierin niet en wisten het zoo ver te brengen dat hij aan de Leydsche hoogeschool bij leening werd afgestaan. Terwijl hij zich voor zijn vertrek gereed maakte, verdronk hij in het Zuricher meer met drie zijner kinderen. Curatoren lieten hunne gevoeligheid over dit droevig voorval en hun hartelijk medelijden met het beklagenswaardige huisgezin des overledenen op eene ondubbelzinnige wijze blijken, door zijnen ondsten zoon, ter voortzetting van zijne studiën, een jaargeld van f 350 toe te leggen.
Die zoon was zijn naamgenoot Johan Hendrik, in 1681 te Zurich geboren. Hij studeerde te Geneve en vervolgens te Amsterdam, waar hem Guilielmus Surenhusius in het Rabbijnsch onderwees. Onder diens opzigt zette hij het Gemarische tractaat Chagigah met alle Aanmerkingen der Rabbijnen, die in den Babylonischen Talmud staan, in het Latijn over. Zaturdags avonds woonde hij vlijtig de Joodsche godsdienstoefeningen bij. Hij ging vervolgens naar Leyden, waar hij in zes weken elfmaal disputeerde over de Gemara (Disputationes XI gemaricae, L.B. 1704, 4o.) in hetzelfde jaar herdrukt met den titel: Discursus Germaricus de incestu, creationis et currus opere, ex codice Chagigah, Cap II Mischna I petitus L.B 1704, 4o.)
Na de hoogeschool verlaten te hebben werd hij hoogleeraar in de Hebreeuwsche oudheden te Marburg en te Heidelberg, waar hij in April 1750 stierf.
Groot is het aantal schriften door de beide geleerden nagelaten; die door den vader geschreven zijn van 1644 tot 1664 vindt men in zijne Bibliotheca Tigurina, p. 124 seq. en die van den zoon bij Adelung en Rotermund.
Zie Biogr. Univers; Jöcher, Adelung, Bauer, Hoogstraten, Luiscius, Morhofius, Pope Blount, Bayle, Chaufepié; zijn leven door J.H. Heideggerus, Zurich 1667; Saxe, Onom., T. IV. p. 491; Magyri Eponym. i.v.; Krantsius ad Conrigium, Saec. XVII. C. I. p. 192; J. Fabricii Hist. Bibl. P. IV. p 103-107; Crenii Animodv. phil., P. I. p. 15-17, P. VI. p. 143, P. IX. p. 211; F. Spanheim, Elencho-controvers., p. 335 (ed 1694); P. Junius, de Pace ineunda, p 262, 263; Siegenbeek, Geschied. der Leyds Hooges, D. I. bl. 183.