Hornius eerst door brieven, naderhand door een hoogst aanzienlijke bezending aangezocht om, op eene zeer groote wedde, zich aan haar te verbinden. Hij verschoonde zich echter beleefdelijk.
In latere dagen werd hij de beklagenswaardige speelbal van listige goudmakers en wigchelaars; men bedroog hem terwijl men hem groote sommen gelds ontvreemde, en bittere smart over het geleden verlies en duister bijgeloof benevelden hoe langer hoe meer zijnen eenmaal zoo helderen geest.
Jöcher deelt mede dat hij voor f 5000 werd opgeligt en eens geheel nakend op de straat liep, roepende: An tu unquam vidisti hominem paradisiacum? Ego sum Adam.
Op het allerlaatst van zijn leven eenigermate hersteld zijnde, besloot hij als hoogleeraar der godgeleerdheid naar Heidelberg te vertrekken, edoch hij stierf nog te Leyden, den 10 November 1670.
Hornius was een der vruchtbaarste schrijvers zijner eeuw en schreef zoo gemakkelijk allerlei historien en boeken over de aardrijkskunde en tijdrekenkunde ter neder, als eertijds aan Ovidius zijne verzen ontvloeiden. Men beschuldigt hem zijne werken, veelal onder de tabakspijp losweg, zonder andere schrijvers behoorlijk te raadplegen, geschreven te hebben, ja zelfs van letterdieverij. Saxe ontzeide aan zijne geschriften alle waarde, en inderdaad niet ten onregte. Zij zijn zonder oordeel, vlugtig op papier geworpen. Hij was echter de eerste die de kerkelijke geschiedenis in tijdvakken verdeeld heeft. Dat hij, volgens Burman, de Latijnsche poëzy zou beoefend hebben, is niet waarschijnlijk, ten minste de door den hoogleeraar aangehaalde poëmata zijn niet van hem, maar van Guilielmus Hornius, die volgt. J.F. Gronovius noemt hem ‘bonus noster Κερανἱας. Hij schreef:
Tract. de Palatinatu superiore et Electoratu Rheni in Repraesent. Reip. Germ., Nurnb. 1657, 4o.
De Ecclesiae Anglicanae statu hodierno, uitgegeven onder den naam van Honorius Reggius.
Res gestae in Angliâ, Scotiâ et Hiberniâ.
De insulâ et oppido Batavorum, Hardervicii 1648, 4o.
Rerum Brittannicarum libri VII, L.B. 1648, 8o.
Historia Philosophiae lib. VII., L.B. 1655, 4o.
Sulpitii Severi Opera omnia, L.B. 1647, 1654, 8o.
Geographia vetus sacra et profana cum tabb. Peutinger.; - Accuratissima orbis antiq. delineatio, Amst. 1653, max. fol.
Diss. de aetate mundi et auctoris defens. pro verd aetate mundi.
Historia Ecclesiastica, L.B., 1665, 1687, 12o., cum notis D. Hartnaccii, Lips. 1677.