Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Tweede stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1236]
| |
haren pensionaris verkiezen. Behalve in deze betrekking was hij den lande van groot nut in verschillende belangrijke zaken, waartoe hij gebruikt werd. Merkelijke onlust was er, in den jare 1704 in Gelderland, tusschen de ridderschap en de steden van het Veluwsche kwartier gerezen. Volgens het oordeel der laatsten zochten zich de edelen een wederregtelijk gezag toe te eigenen, onbestaanbaar met de stadhouderlooze regering, die thans door de steden werd begunstigd. De staten van Holland bemoeiden zich met dezen twist, die zoo hoog geklommen was, dat men de wapenen tegen elkander opvatten. Gaarne zagen zij dien bijgelegd, op zulk eene wijze dat de staatsgezinde regenten der Geldersche steden die met hen één lijn trokken, op het kussen bleven. Hoornbeek moet een voorstander geweest zijn van deze denkwijze, althans werd hij mede door de staten van Holland naar Arnhem afgevaardigd, om het veel geruchtmakende geschil te vereffenen. Nevens hem vertrokken derwaarts de heeren Adriaan van der Goes, heer van Naters, oudburgemeester van Delft, Willem Buijs, pensionaris van Amsterdam; en Bruno van der Dussen, burgemeester en pensionaris van Gouda. Een verdrag, door hunne tusschenkomst gesloten, scheen iets goeds te beloven, doch de uitkomst stelde die hoop te leur. Een ander blijk van vertrouwen dat men in hem stelde, was, dat hij, benevens eenige weinige staatsleden, in het geheim werd genomen, rakende de onderhandelingen tot vrede, door Frankrijk in 1705, onder de hand en langs omwegen voorgeslagen. In het begin van Augustus 1720 overleed de raadpensionaris Antonie Heinsius. 's Lands staten lieten, een maand daarna, om diens plaats te vervullen, het oog vallen op Hoornbeek, schoon hij toen reeds door jaren en ziekten gebukt ging, en droegen hem met algemeene stemmen dezen aanzienlijken en gewigtigen post op. Ten zelfden tijde waren hem de ridderschap en edelen aan tot pensionaris van hunne orde. Zijne jaarwedde werd, even gelijk die van zijn voorganger, gesteld op f 12000. Uit zijne instructie, voor 't overige dezelfde als die van Heinsius, werd weggelaten al wat tot den persoon en het ambt van stadhouder van dit gewest betrekking had. Hij torschte dien last met moed en verwierf lof voor zijne schranderheid en scherpzinnigheid, die gevoegd bij groote naarstigheid, hem de beste lessen deed erlangen uit de handelingen en bedrijven zijner voorzaten, die hij zich ten spiegel voorstelde. Hij stond aan het roer, toen de dwarrelwind van den actiehandel opstak; vele planmakers kwa- | |
[pagina 1237]
| |
men hem aan boord, loodsen, die zeiden de havens van de goudkust te kennen en middelen te weten om den staat van schulden te ontslaan; ‘doch hij bleef standvastig; stuurde, bijgestaan door Hop op Slingeland, langs het gewoon vaarwater, op het compas der ondervinding af, en behoedde alzoo het schip van staat voor die blinde klippen van ijdele hoop en winzucht, waarop naburige staten en vele bijzondere personen schipbreuk leden.’ In hetzelfde jaar mogt hij, met Goslinga en Fagel, de zoo lang geduurd hebbende verschillen in Gelderland tusschen de drie kwartieren vereffenen en zag hij zich door een geschenk van een gouden drinkbeker hiervoor beloond. De laatste zending van hem was nog eens naar Gelderland, om de staten van dat gewest te doen afzien om Willem IV tot stadhouder te benoemen en over te halen tot volharding bij den tegenwoordigen stadhouderloo zen regeringsvorm. Hij vertrok derwaarts met Karel Philips van Dorp, heer van Maasdam, Albert Fabricius, Willem Buijs en H. Daay. Het is bekend hoe vruchteloos de poging der Hollandsche staten was, en hoe Willem IV door die van Gelderland, ondanks dit alles, tot stadhouder van hun gewest werd verkozen. Omtrent of een weinig na het midden van 1725 eindigde het eerste vijftal jaren, voor welke Hoornbeek, in den aanvang, tot raadpensionaris was aangesteld. Ondanks zijn kwijnend ligchaamsgestel, werd hij op nieuw, voor even zoo vele jaren benoemd, doch hij bezweek, kort na die opdragt, onder het geweld zijner kwaal. Eene uitterende ziekte nam hem weg den 17 Junij 1727, in den ouderdom van 71 jaren. Zijn afbeelding is bij Wagenaar D. XVIII.
Zie Wagenaar, Vad Hist., D. XVII. bl. 290, 340, D. XVIII. bl. 234, 244, 452; van Wijn, Nalez. op Wagenaar. bl. 426; Bilderdijk, Vad. Hist., D. XI bl. 59, 68, 233; Scheltema, Staatk. Nederl., o.h.w.; Collot d'Escury, Holl. roem, A. I. bl. 254; Hoogstraten, Kobusen de De Rivecourt, Kok, Nieuwenhuis, Muller, Cat. van Portr. |
|