[François van Hoogstraten]
HOOGSTRATEN (François van) zoon van den vorige, werd in 1689 te Dordrecht geboren, bekleedde achtereenvolgende de ambten van secretaris van Ysselstein, heemraad van den Overwaard, wegens de baronnie van Liesvelt; van substituut drossaard en schout der stede van Nieuwpoort; van stadhouder en registermeester van de leenen der baronnie van Liesvelt; sedert 1743 van secretaris, vervolgens (1744) van raad in de vroedschap en eindelijk (1746) dat van burgemeester van Oudewater. Hij was een der uitstekendste regenten van zijn tijd, ‘een vurig liefhebber van zijn vaderland, regtvaardig en buitengemeen verlicht,’ ‘een man van ijzeren wil,’ ‘onbeteuterden moed,’ ‘met het hart op de tong.’
Daarvan heeft hij gedurende geheel zijn leven bewijzen gegeven; maar vooral bij gelegenheid dat de Luthersche predikant van Woerden aan Burgemeesteren van Oudewater verzocht had, dat het hem vergund mogt worden voor zijne geloofsgenooten in het regiment van den kolonel Tissot van Patot, dat toen te Oudewater lag, in de publieke kerk (wanneer er geen dienst in werd gedaan) te mogen prediken, en het avondmaal te bedienen, een verzoek, dat de hevigste oneenigheden ten gevolge had. Van zijne opregtheid, moed en regtvaardigheid is ook zijne aanspraak tot de commissarissen door den prins (1750) naar Oudewater gezonden om de geschillen tusschen de regeringsleden te onderzoeken, een bewijs, en noch bedreigingen, noch beloften konden hem weerhouden, om deze heeren de misbruiken, in het stuk der regering, politie en finantiën dier stad ingeslopen, mede te deelen. Niet te verwonderen is het, dat de prins, bij de verandering van den magistraat, hem wederom verkoos. Daarenboven was Hoogstraten zeer weldadig, en een beoefenaar der poëzy. Wij kennen slechts een enkel zijner gedichten, b.v. voor den Paulus van zijnen vader, en weten dat hij verschillende stukken uit Horatius heeft overgezet. Een zijner kunstbroeders meende dat Apollo op Parnas hem een eerezuil had moeten stichten en daarop gegraveerd hebben:
‘Hoogstraten's naam zal tot de laatste tijden leven.’
Hij overleed den 25 November 1760. Bij zijn overlijden ontbrak het niet aan treur- en lijkzangen en grafschriften,