[Jan Cornelisz. Hooft]
HOOFT (Jan Cornelisz.) zoon van Cornelis Willemsz. Hooft en van Annetje Cornelis, was raad ter admiraliteit, in 1579 schepen, in 1591 kolonel der burgerij te Amsterdam. Hij was een man lang van ligchaam, zwaar van leden, snedig van geest, kloek van moed, ernstig van van taal en ontzaggelijk van wezen. Toen Leycester in 1586 te Amsterdam kwam, had hij eenige fraai versierde schuiten vol jonge manschappen uit de schutterijen gekozen bij zich, met welke hij, onder schijn van den graaf te eeren, het jagt, hetwelk hem voerde, omsingelde en van de overige Engelschen van zijn gevolg afsneed, om dus zijn persoon, zoo hij iets ergs in den zin mogt hebben, altoos in zijn geweld te hebben. Ook gebruikte hij de noodige voorzorgen bij zijne inhaling in 1587. Hij huwde Clara Jacobsdr. Moes en stierf den 15 Februarij 1600 kinderloos.
Zie Wagenaar, Vad. Hist., D. VIII. bl. 173; Beschrijv. van Amst., D. IV. bl. 59, 69; Kok, Vad. Woordenb., o.h.w.; Particuliere Berigten.