nieuw tot oudraad en in October van dat jaar werd hij voor de eerstemaal gedeputeerde ter vergadering van de staten van Holland en West-Friesland. Den 12 October 1674 werd hij door zijn hoogheid tot schepen en in dezelfde maand tot secretaris van Dordrecht benoemd, blijvende echter in den oudraad. In 1678 werd hij, bij aanstelling van de heeren raden en rekenmeesters van de domeinen van hun edel groot mogenden ook secretaris van den hove en hooge vierschaar van Zuidholland. Tien jaren daarna (1688) werd hij van wege Dordrecht voor den tijd van drie jaren, gecommitteerd in het collegie van de heeren gecommitteerde raden van de staten van Holland en West-Friesland, gedurende welke commissie hij nevens den heer van Obdam en andere heeren door de staten van Holland en West-Friesland benoemd werd om hunne keurvorstelijke doorluchtigheden van Brandenburg uit naam van hun edel groot mogenden op te wachten; gelijk hij ook in Julij van 1706, toen hij voor de tweedemaal burgemeester was, door de staten benoemd werd om met den graaf van Portland, de heeren Witsen en Baart zijne koninklijke majesteit van Pruissen op te wachten. In 1703, 1709, 1715 zat hij wederom in het collegie van gecommitteerde raden, en in April 1706 werd bij aangesteld tot dijkgraaf van den Alblasserwaard. In 1702, na den dood van Willem III, benoemde men hem voor burgemeester van Dordrecht, welke betrekking hij ook in 1706, 1712, 1718, 1723, en eindelijk in 1727 bij surrogatie voor een jaar bekleed heeft. In 1703 benoemden hem de staten van Holland en West-Friesland tot curator der universiteit te Leyden, en in Januarij 1705 de raden van de domeinen tot waardijn van de munt van Holland te Dordrecht. Ook aan hem is de Cat. Bibl. publ. Univers., Lugd. Bat. 1716, fol., opgedragen. Hij huwde den 30 Julij 1675 Anna de Witt, oudste dochter van mr.
Johan de Witt, raadpensionaris van Holland, en van vrouwe Wendela Bickers. Bij gelegenheid van zijn 50jarig huwelijksfeest, liet hij een gouden penning slaan, op welke de wapens der getrouwden en een toepasselijk gedicht prijkten.
Hij verwekte vijf kinderen: Cornelis van den Honert, oudraad en oudschepen der stad Dordrecht, landdrost van Zuidholland, ontvanger van het Hollands convooi te Middelburg, gehuwd met Alida van der Does; Cornelia Wendela, ongehuwd; Maria, gehuwd met Martinus Domus van Eversdijck, commies ter kamer van de generaliteits finantie; Agneta Jacoba, ongehuwd en Catharina Wilhelmina