welke moest komen, zekere Polterman hem tot eenen Enoch zou dienen, om hem te helpen. Toen Hoffman's vrienden zijne gevangenneming vernamen, verzekerden zij, dat hij uit de gevangenis te voorschijn zou komen, met honderd vierenveertig geteekenden, die de wereld zouden vervloeken, en alle de hinderpalen, die hun in den weg zouden gelegd worden, te boven komen. Elias en Enoch, dat is, Hoffman en Polterman, zeiden ze, waren de twee olijfboomen en de twee kandelaars uit het Boek der Openbaringen, welke niemand zoude kunnen hinderen; of, zoo iemand dat zoude durven bestaan, zou er vuur uit hunnen mond komen en hunne vijanden verslinden.
Geene kleine verslagenheid, intusschen, beving Hoffman's vrienden, toen zij, op eenen tijd, door zekere profeten bepaald, hem niet uit zijne gevangenis zagen te voorschijn treden. Om hunnen moed op te beuren, deed hij hun boodschappen, dat hij en zijn medgezel Polterman twee jaren zouden rusten, naar 't voorbeeld van Ezra en Haggia, die insgelijks genoodzaakt waren geweest, den tempelbouw zoo veel tijds te staken. Doch Hoffman bleek een valsch profeet te zijn. Hij beleefde den afloop dier twee rustjaren niet, maar stierf in den jare 1533, in de gevangenis, en verijdelde aldus de hoop en verwachting zijner aanhangers.
De voornaamste en meest onderscheidene leerbegrippen welke aan Hoffman worden te laste gelegd, waren de vier volgende: I. Dat het Woord zich niet had vereenigd met een Vleeschelijk Ligchaam, genomen van dat der H. Maagd, om reden, zeide hij, dat alle menschelijk vleesch door de zonde bestaat, en, diensvolgens, vervloekt is. II. Dat Christus niet meer dan ééne Natuur had. III. Dat de verkrijging der zaligheid van de menschen zelve afhangt, en dat zij zalig of verdoemd worden, naar gelang van het gebruik, dat zij van hunnen vrijen wil maken. IV. Dat de doop der kinderen meer van den vijand Gods en der menschen dan van God afkomstig is.
Zie Fr. Spanhemius, de Orig. et Progr. Anabapt.; J.H. Ottias, Hist. Anabapt.; Hoornbeek, Summa Controvers.; Godfried Arnold, Unparteyische Kirchen und Ketzer Historie (Reg.); Dr. J. Aschbach, Allgemeine Kirchen Lexic., T.V.; Meinea, Kerk. Geschied. van Oost-Friesland, D. I. bl. 39; Paauw, Europ. Lutherd., bl. 385; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D. I. bl. 121; Ypey, Kerk. Geschied der XVIIIde eeuw, D. II. bl. 86, 87; Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Geschied., D. V. bl. 18, 57; Jöcher, Kok, Hoogstraten, Luiscius; Grouwelen der voorn. Hooft-Ketteren, sl.. (1660), m. portr.