groote diensten te hebben bewezen. In 1769 als kadet bij het wapen der artillerie in dienst getreden, in 1776 tot 2den luitenant bevorderd zijnde, werd hij met den rang van kapitein in 1787 als adjudant toegevoegd aan den veldmaarschalk, hertog van Brunswijk, in een oogenblik, dat belangrijke diensten moesten bewezen worden en dat zulk eene benoeming wel strekken moest tot bewijs van het groote vertrouwen dat men in hem stelde. Hij is tegenwoordig geweest bij het innemen van Gorinchem en den Overtoom bij Amsterdam.
Bij de oprigting van een korps rijdende artillerie werd van Hoey als kapitein effectief van de 2de brigade daar bij geplaatst. In dien rang maakte hij den veldtogt in Brabant mede en was bij de meeste krijgsbedrijven van eenig belang van die jaren tegenwoordig. In den slag van Werwick werd hij aan den linkerarm gewond en bij de ontruiming van Nijmegen was ook hij getuige van de laatste verrigtingen der Nederlandsche troepen, die de Fransche heerschappij niet hebben kunnen tegenhouden.
Na de omwenteling in 1795 zijn ontslag uit de dienst verzocht hebbende ging hij in 1799 in Engelsche dienst over, en maakte met de Engelschen den veldtogt in Noord-Holland mede. Hij bleef, na in 1802 op wachtgeld te zijn gesteld, buiten betrekking en eerst nadat de prins van Oranje als souverein vorst in Nederland de teugels van het bewind had aanvaard, trad van Hoey op nieuw in de gelederen van het Nederlandsche leger en wel in den rang van kolonel bij de artillerie. Na eerst het bevel te hebben gevoerd over eene der nieuw opgerigte bataillons artillerie nationale militie, werd hij in het jaar 1815 bevorderd tot generaal majoor. In het jaar 1829 werd hij met den rang van luitenant-generaal gepensioneerd.
Hij was ridder der Militaire Willemsorde 3de klasse.
Hij schreef:
Verhandeling over het buskruid, Delft 1818, 8o.
Zie Busscha, Neérl. Heldend. te Land, D. III. bl. 50, 63, 87, 130, 132; Militaire Spectator, D. II. bl. 255; Huguenin, Milit. Spectator, D. II. bl. 204.