groote roem, eer en voordeel inoogstte. Gaarne had men hem te Weenen gehouden, doch liefde voor zijn vaderland deed hem besluiten den aartshertog Leopold naar Vlaanderen te volgen, hij verkreeg den titel van eersten schilder van diens huis. Hij bleef de kunst beoefenen tot het jaar 1650 of 1651, dat van zijn dood. Van Hoeck teekende vast en naauwkeurig; zijn koloriet was krachtig en natuurlijk, ook in zijne groote werken was zijn delicaat penseel kennelijk. Zijn portretten zweemden naar die van van Dijk.
Men vindt van hem te Leuven in de kerk van St. Quentin een Graflegging, te Brugge een Graflegging en een Christus aan het kruis; te Antwerpen in de St. Jacobskerk de Aanbidding der Wijzen; te Weenen in de groote entrée-galerij het Portret van Leopold Wilhelm, geharnast te paard gezeten, en door geniussen omringd; in de galerij het Portret van Philips IV koning van Spanje.
Er wordt hem ook een geëtste prent, de H. Johannes ten halve lijve voorstellende, toegeschreven.
Zie van Mander, Houbraken, Jacob Casper Weyerman, Immerzeel, Lev. en werk. der Holl. en Vlaamsche Kunsts, D. II. bl. 43; Kramm, Lev. en werk. der Holl. en Vlaamsche Kunsts., D. IV. bl. 706; Cat. du Musée d'Anvers 1857.