[Jan van Hinckart]
HINCKART (Jan van) of Hinckaert, heer van Ohain, Corbaix, Wattingies enz., uit het adellijk Brabantsch geslacht van dien naam, was ridder, postmeester generaal en groot jagermeester van Brabant, lid van het bondgenootschap der edelen in 1566. In 1577 werd hij door den prins van Oranje, Willem I, naar Gend gezonden om te zien hoe de beroerte, in die stad verwekt, zou affoopen. Sedert werd hij tot de gewigtigste zaken gebruikt. Bij de onderhandeling met den hertog van Anjou over het aannemen der hooge overheid van Nederland werd hij wegens Brabant aan denzelven afgezonden, en trok naar Engeland om 's hertogs overkomst te verhaasten Eenige jaren later was hij een der gezanten, die de bescherming en heerschappij dezer landen, uit naam van de Algemeene Staten aan den koning van Frankrijk opdroegen. Hij overleed kort daarna, den 24 Januarij 1585 en werd te Antwerpen begraven. Hij huwde Lucretia Randerode van der Aa, dochter van Karel, ridder en van Catharina van Borneval, en liet bij haar vier dochters na, van welke de oudste, Catharina, huwde met Karel van Levin, heere van Famars, mede een der bondgenooten.
Zie Hooft, Ned. Hist., B. XII. bl. 541, B. XVI, bl. 712; Bor, Ned. Hist., B. XV. bl. 220, B. XVII. bl. 11, 45, D. XIX, bl. 32; Le Petit, Chr., Livr. XIII. p. 504, 505; Gendsche Geschied. D. II. bl. 236, Wagenaar, Vad. Hist., D. VII. bl. 236, D. VIII. bl. 423; te Water, Hist. van het Verb. en Smeekschr. der Edelen, D. II. bl. 27, 28, 464, 465; Kok, Vad. Woordenb., o.h.w. Dolhain; Groen van Pinsterer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau; Chron. van het Hist. Gen., D. VIII. bl. 43; Over het Geslacht te Water, t.a.p.; De Rouck, Ned. Heraut, bl. 340; d'Espinoy, Récherch., Livr. I. p. 241; Christinaeus, Juris-