zijde, waar het kaartspel stond, eene gevlochte mat liet hangen. Of het daarbij gebleven is, tot dat de drift allengskens bekoeld was, dan of hij het bord op bevel der regering heeft moeten wegnemen, is onzeker. Het eerste zou men uit zijn eigen woorden opmaken.
‘Danck heb ons Overheit, die haar voorsichtig toonen,
Geen burger om een bord met smaad te willen hoonen,
Strax naa de drift van volk, soo die 't op 't domste afmaald;
Dat niemand in syn recht onbillijk werd bepaald;
Om 't geen men vry verkoopt, niet vry in 't bord te setten.’
In 1695 gaf hij een gedicht in het licht van 24 bladzijden in kl. 8o., onder dezen titel:
Uithangbord van Johannes Hilarides als burger en Boekverkooper in de Hoochstraat te Dokkum, alwaar het caartspel en ergernissen beide ten toon staan:
Al eeven eens, hoe dat men 't maakt;
Daar d' eene 't prijst dat d' ander laakt.
waaronder in een koperen plaat de beide zijden van het reeds beschrevene uithangbord worden afgebeeld, zoodat voor de tegenzijde een loshangend plaatje, verbeeldende eene mat, boven vastgehecht is, hetwelk, opgeligt zijnde, de hand met kaarten laat zien, boven het jaartal 1695; onder aan het titelblad leest men nog:
Was van een doode roch vervaard.’
In het stuk zelve, een soort van hekeldicht, ruim 900 verzen groot, toont hij het onschuldig gebruik van het kaartspel, beklaagt zich over de genomene ergernis, wederlegt die, verklaart en verdedigt zijn oogmerk enz. Het stukje is afzonderlijk uitgegeven en ook achter de 2de uitgave van zijn Phaedrus gevoegd.
In 1686 gaf hij te Leeuwarden eene vertaling van Cornelius Nepos, onder den titel van Cornelius Nepos van het leeven der doorluchtige veld-overste, onder de aeloude Grieken en andere, met kopere heldebeelden opgericht, in 12o. in het licht.
Voor dit werk vindt men een taalkundige voorrede, waarin Hilarides zijne bijzondere denkbeelden nopens taal en spelling mededeelt. In 1694 gaf hij te Franeker bij Leonard Strik eene uitgaaf van de Fabelen van Phaedrus, met de Fransche vertaling van Guget en zijne Nederduitsche met den titel:
Phaedri Fabularum Aesopicarum libri quinque cum annotationibus Johannis Schefferi Argentoratensis et Francisci