roepen. De Regenten zochten dat te beletten, en noemden in eene afkondiging, uit naam des stadhouders, de landlieden die deze eischen deden, oproermakers. Deze aarzelden nu om te Schoonloo ter dagvaart te komen. Doch Hiddema, wel verre van ontmoedigd te zijn, riep met jeugdig vuur in de aderen uit: ‘dat het nu geen tijd was zich te laten afschrikken, en dat hij er heen zou gaan, al ging er niemand; ja hij durfde de volgende kreupele rijmen, maar waarin zijn onbezweken gemoed doorstraalde, onder de afkondiging plaatsen:
‘Wanneer dat ik beswijk voor 't welzijn van 't gemeen,
God geve dat ik breke hals en been,
o Neen! ik ga u voor, ja zelfs tot in den dood;
De dood aan mij volbragt, God help mij uit den nood.’
Dit voorbeeld werkte: de volmagten of vertegenwoordigers kwamen te Schoonloo en zwoeren elkander trouw.
Hiddema belaste zich met een ander landman, Hekkema, om het daar ontworpen verzoekschrift zelf naar Assen aan de Staten te brengen. Aldaar gekomen, gaf hij het aan den deurwaarder over, zonder binnen te gaan, hetgeen hij zelfs weigerde toen de Staten hem lieten vragen, waarom hij zelf niet naar binnen ging. ‘Ik ben’, was zijn antwoord ‘met mijn ambtgenoot geen hoofd, maar slechts lid der gemeente, en bedank dus hunne Edelmogenden voor hunne aanbieding’. Nogmaals gevraagd, of hij niet begeerde dat men van deze zaak aan zijne hoogheid eerst kennis zou geven, was zijn antwoord: ‘dat zulks niet behoefde: het waren zaken die de gemeente zelve betroffen.’ In de volgende onderhandelingen was Hiddema wederom de ziel van alles en de leidsman der gemeente; hij was het, die voornamelijk op de bovenvermelde eischen van Drenthe aandrong; en toen men in de vergadering der Staten, niet wetende dat hij met volmagten voorzien was, hem buiten liet staan, sloeg hij op zijne borst zeggende: ‘volgens de regten van den mensch ben ik zoo zeer als iemand geregtigd, om hier te staan.’ Hij ging echter naar buiten, maar werd door de gemeente weder naar binnen gedragen, en deed de eischen der gemeente doorgaan. Onder de kreet: Vivat Oranje! werd deze tijding ontvangen, en Hiddema onder het geroep: Hier ziet gij onzen vader, onzen vader van Drenthe, naar de herberg gedragen, daar men de beker lustig deed rondgaan. De afgod van het volk keerde eerlang naar de vergadering terug, waar men voorts alle artikels goedkeurde en onderteekende. De President der vergadering las ze vervolgens voor aan de menigte, die echter daarin geen genoegen