Hij moet reeds vóór het jaar 1574 overleden zijn, daar in dat jaar zijne huisvrouw Trijn Ringe of Rinia als weduwe voorkomt. Zijne vrijheidsliefde ging zoo ver, dat hij al zijne bezittingen opofferde, en aan zijne kinderen niets dan hunne moederlijke goederen naliet.
Zie Ferwerda, D. I. St. I. bl. 83-86; Winsemius, Hist., Lib. II. p. 90, 102, 114, 115; Chron., B. XVI. bl. 541; Frisia Nobilis, p. 62, 66; J. Carolus, de Reb., Lib. I. p. 11; Schotanus, B. XXI. bl. 749; Sententiën van Alva, bl. 128-130; Gabbema, Verh. van Leeuw., bl 500, 509; Le Petit, Gr. Chr., T. II. p. 665, 761; Hareniana in Mnemosyne van H.W. en B.J. Tydeman, D. III. bl. 184; te Water, Verb. der Edelen, D. II. bl. 457; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 250; Kok, Vad. Woordenb. o.h.w.; Scheltema, Staatk Nederl., D. I. bl. 457; van Wijn, Bijv. op Wagenaar, D. VI. bl. 64; Tegenw. Staat van Friesl., D. III. bl. 498.