Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 677]
| |
Goudanus, broeders zoon van Cornelius Aurelius, contubernaal van Erasmus in het Augustijner klooster van Steyn bij Gouda, waarin ook Hermansz. monnik was. Erasmus, met wien hij zeer bevriend was, noemde hem den geleerdsten onder de geleerden en den deugdzaamsten onder de deugdzamen. Hij overleed in den jare 1510. Alardus van Amsterdam vervaardigde dit grafschrift op hem: Guilielmus a Gouda aurcâ venâ fluens,
Bonus arte dicendi, sed ex tempore
Melior Poëta et optimus historicus
Gouda, hac quiescit abditus urnâ.
Hij beschreef den oorlog tusschen de Hollanders en Gelderschen van 1507-1509, waarin men een breedvoerig verhaal van het innemen van Muiden en Weesp, het gevaar van Amsterdam, met nog andere zaken daartoe betrekkelijk vindt. Antonius Matthaeus heeft dit werkje vroeger (de bello Geldro Germaniae, te Amsterdam 1517 uitgegeven) eene plaats gegeven in het eerste deel zijner Analecta vet. et medii aevi, p. 321 seqq. (Guilielmi Hermanni Goudani Hollandiae Gelriaeque bellum quod gestum circa Ann. 1507 et deinceps). Aan het hoofd er van noemt hij zich: Wilhelmus Hermannus, Olandus Goudanus & Divi Augustini in Stein prope Goudam Pontanus beklaagt zich, in een brief aan Arnold van Buchel (waar hij verkeerdelijk Cornelius Goudanus wordt genoemd) en aan Lappius à Waveren, dat hij, bij het schrijven zijner Geldersche Geschiedenissen, dit stuk niet had kunnen magtig worden, en beschuldigt zijn neef M. Zuerius van Boxhorn, die door Scriverius (een boezemvriend van Pontanus te vergeefs daartoe was aangezet) van onheuschheid. Inderdaad vindt men hier veel geboekt, 't welk Pontanus elders niet vinden kon, waarvan Matthaeus in zijne voorrede een voorbeeld geeft. Erasmus roemt op meer dan eene plaats zijne gedichten (Odarum Sylva 1494, Parisiis 1497 in 4o. edente Erasmo) welk oordeel later door Peerlkamp is bevestigd. Hij gaf ook in het licht: Exportulatio Christi morituri, Antv., 1559. Typis Joann. Belleri, 16o., cum aliis similis argumentis libellis, Antv. 1562, achter de Quatuor Virtutis Dominici Mancini. Ook vertaalde hij eenige fabelen van Aesopus, te vinden in de Fabulae Aesopi ed. a Martini Dorpio, Antv. 1539, p. 33, en schreef een heldendicht, getiteld: | |
[pagina 678]
| |
D. Hieronis Vita et Passio, dat vroeger in handschr. te Leuven werd bewaard.
Zie Beatus Rhenanus in zijnen opdragtsbrief aan keizer Karel V, voor de werken van Erasmus; Fabricius, Bibl. med. et insim. aet., T. III. p. 435; Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 320; Vossius, de Hist. Lat., Lib. III. C. 10; Foppens, Bibl. Belg., T. I. p. 407; Dedicatio van A. Matthaeus Anal. Vet. et Med. aevi, T. I. p. XX; Ant. Matthaeus, Sylloge Epistolarum, p. 138, 221; M. Vonck, Voorrede op Huijgen's Doesburg, bl. 29-34; J. Walvis, Beschrijving van der Goude, D. I. bl. 239-244; Jac. Scheltema, Mengelwerk, D. I. bl. 89; Delprat, over de broederschap van Geert Groote, bl. 173, 174; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 6; Scriverius, Op. poët., p. 128; Adr. Junii, Batavia, C. 16; Peerlkamp, Vitae Belgarum qui Lat. Harmina scripserunt, p. 20; Dodt van Flensburg, in Konst- en Letterb. 1831, No. 21, bl. 328-330; de Wind, Bibl. van Ned. Geschied., bl. 109, 527. |
|