[Herman Hermansz]
HERMANSZ. (Herman) van Emden, varensgezel, wonende te Rotterdam, werd in 1623 door Cornelis Gerritszoon, zwager van Slatius, aangezocht tot het doen van den aanslag op het leven van prins Maurits. Petrus Scriverius meende echter dat noch Hermansz. noch zijne beide makkers, Jan Klaesz. en Dirk Leendertz., immer het regte fondament der zaak geweten hebben. Drie dagen voor de aanslag zou geschieden, begon hij echter te twijfelen, waarop Cornelis Gerritszoon hem moed insprak, zeggende: ‘Hoe sit gy dus? Het quaetdst sal alleen sijn om den Prins te vervoeren.’ Hij werd kort daarna gevangen genomen en onthoofd.
Zie J. van der Sande, Hist., B. VII. bl. 269; Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, B. III. bl. 395; Baudartius, Memoriën, B. XV. bl. 44; Scriverius, Aanhangsel op 't Oud Batavia, p. 193; Brandt, Hist. der Reform., D. IV. bl. 911, 919, 930. 932, 989.