[Barendsz. Herman]
HERMAN (Barendsz.) krankbezoeker te Amsterdam, werd door den kerkeraad, buiten weten van burgemeesteren afgezet, wijl hij, gewoon met zijne medebroeders eenig gesprek te houden, hun gevoelen aangaande de predestinatie niet deelde. Hierdoor geraakte hij, met vrouw en kinderen beladen in groote ongelegenheid. Hij klaagde het aan burgemeesteren, die medelijden met hem hadden, en de zaak bij den kerkeraad poogden te bemiddelen, doch te vergeefs. Petrus Plancius zeide rondelijk tot den burgemeester: ‘Hij moght by zyn vrienden t' Uitrecht gaen, die mogten hem helpen.’ Eindelijk moest hij, in 1613, wilde hij in de behoefte van 't gezin voorzien, naar O.-Indië vertrekken.
Zie Uitenbogaart's Leven, bl. 141; Taurinus, van d'onderl. verdraegsaemheit, D. I. C. XII. vers 19; Brandt, Hist. der Ref., D. I. bl. 149.