[Casparus Henricus van Heimenberg]
HEIMENBERG (Casparus Henricus van), zoon van den voorgaande, was geboren te Kampen, alwaar zijn vader toen predikant was, den 18den November 1694, studeerde te Utrecht, werd in 1716 proponent, in 1720 predikant te Midlie, in 1721 te Wormerveer, waar hij in 1762 emeritus werd. Hij overleed te Haarlem den 27sten October 1764. Hij gaf de volgende werken in het licht:
Vaders Jubilè door den zoon geviert. Amst. 1732. 4o.
Elias hemelvaart of Lykreden op zijn vader, Amst. 1734. 4o.
Hoofdsomme der waarheden die het gereformeert Christendom belijd als noodzakelyk om te weten, te geloven en te betragten tot zaligheid, Amst. (1736.) 8o.
Wormerveers kerk Jubilé, Amst. 1739. 4o.
Pharao's droom, volgens Josephs verklaringe in Egijptens zevenjarige overvloed, door God vervuld; in 18 leerredenen over Gen. XLI-XLVII; waarbij gevoegt zijn twee Biddagspredikatien over Ezech. IV:9-17, en Jes. VII:17-20, Leid. 1742. 4o.
Vriendenraad tot wijsheid, door de Opperste wijsheid en derzelver dienaren, op het liefelijkst voorgesteld en met overtuiging van de zekerheid der waarheid kragtig aangedrongen, of Leerrede over Salomos Spreuken XXII vs. 17 en 18, ter gedagtenisse van de 25jarige predikdienst in zijn gemeynte te Wormerveer, uitgesprooken den 20 van Slagtmaand 1746. West-Zaand. 1747 4o.
Eeuwgetyden van Nederlands vrijheit, door de heeren die over hetzelve geheerst hebben ten vollen erkent, in de Munstersche vredehandeling en door den Heere onze Godt tot hiertoe bewaart by vryheit en godsdienst, den 13 Maart 1748; zijnde een dank- vast- en bededag, kort voorgestelt over Jesaia XXVI vs. 33. West-Zaand. 1748. 4o.
Vreede Boetbazuyn op den dank- en bededag over den vreede te Aken gesloten op den 18 van Wijnmaandt des jaars 1748 en gevierdt den 11 van Zomermaand 1749 in twee kerkredenen over Ps. XXXIX en 2 Koningen XXII vs. 15 tot 20. Haarl. 1749 4o.
Laaste eerbewyzinge van gantsch Juda aan den koning Hiskia, toegepast ter gelegentheid van het begraven van Zyn Hoogheid W.C.H. Friso enz., uyt 2 Chron. XXXII vs. 33. Amst. 1752. 4o.