Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
toen deze stad in 1575 door de Spanjaarden belegerd werd. De nood al meer en meer toenemende, wilde men daarvan den prins van Oranje kennis geven, waartoe zich aanboden de kapiteinen Jan Lieven Heere en Jan Schagt. De brieven gereed zijnde, begaven zij zich te water, en wisten gelukkig den hen beloerenden vijand te ontkomen. Maar de tweede reis, op den 21sten April ondernomen, weder te water gegaan zijnde en bemerkende dat zij ontdekt waren, wanhoopten zij van er door te komen, waarop Schagt tot zijnen makker zeide: ‘laat ons naar land zwemmen, en ons aan den vijand overgeven, wij zullen het leven wel behouden.’ Jan Lieven Heere weigerde dit, zeggende: ‘ik ga niet naar den vijand, laten wij, zoo hier geen hoop is om over te zwemmen, malkanderen in de armen nemen en te zamen verdrinken.’ Schagt is toen van hem afgeweken en naar Borrendamme gezwommen, waar hij door den vijand streng onderzocht werd, en is aldaar gebleven, tot de stad over was, als wanneer hij zijn wedervaren aan een ieder verhaald heeft. Maar Heere, aan eed en pligt getrouw, heeft zijn dood in de golven gevonden. Zijne zelfopoffering is door Tollens uitmuntend bezongen.
Zie J. van de Velde, Twechonderdj. jubelfeest ter ged. der verlossing van Zierikzee, bl. 52, 127; de Kanter, Chron. van Zierikzee, bl. 147. |
|