[Egbert van Heeckeren]
HEECKEREN (Egbert van), heer van Almelo en Vriesenveen, zoon van den voorgaande, was gehuwd met Elisabeth van Voerst. Met zijne moeder en vrouw was hij in 1406 de voorname stichter van het klooster te Sibculo en in 1407 van dat van Almelo. In 1420 gaven hij en zijne vrouw aan de ingezetenen van Almelo en Vriesenveen verscheidene voorregten, krijgende daarbij Almelo den naam van stad. Met zijnen neef Frederik van Heeckeren genaamd Rechteren en andere Overijsselsche edelen bezegelde hij den 7den Augustus 1425 het te Deventer genomen besluit, om Rudolph van Diepholt tot postulaat-bisschop, met uitsluiting van Zweder van Culenborg, te erkennen, en den 8sten October 1426 sloten die edelen en de steden Deventer, Kampen en Zwolle een nader verbond met Rudolph.
Egbert gaf in 1453 de heerlijkheid Almelo, in het bijzijn van den bisschop van Utrecht, aan zijnen eenigen zoon Johan, met Johanna van Reede van Saasfeld gehuwd, over; doch deze, kinderloos blijvende, droeg haar in 1457 op aan zijnen neef Zweder van Heeckeren genaamd Rechteren, heer van Voerst en Keppel, wiens nakomelingen haar nog bezitten.
Zie Deductie van Almelo; Uit familie-berigten aangevuld.