[Evert van Heeckeren]
HEECKEREN (Evert van), broeder van den voorgaande, meerendeels bekend als Evert van Hekeren of wel Evert van Heker, genaamd van der Ese. Door zijn huwelijk met de rijke Bate of Beatrix, de erfdochter der magtige heeren van Almelo en Vrieseveen, steeg hij tot hoog aanzien en had veel invloed op de Overijsselsche zaken. Zijn wapen was gevierendeeld van Heeckeren en Almelo.
In de Geldersche geschiedenis komt hij weinig voor. Hij heeft den 6den Januarij 1377 den landvrede mede bezegeld en op Dingsdag na Paschen 1383 erkende hij, zich noemende Evert van Heker, heer tot Almelo, geld schuldig te zijn aan de stad Zutphen.
In de oorlogen met de bisschoppen van Utrecht, Jan van Arckel en Jan van Vernenburg, was hij de steeds trouwe bondgenoot zijns broeders en de bijzonderheden daarvan zijn door ons op diens leven vermeld. In 1387 sloot hij met den graaf van Bentheim en de heeren van Steinfürt, Gutterswijk en Voerst en Keppel een verbond van onderlingen bijstand, dat bekrachtigd werd door den hertog van Gelder, de graven van der Mark en Tekelenburg en den bisschop van Munster. Den 29sten December 1394 sloten hij en zijne vrouw een verdrag met den Utrechtschen bisschop Frederik van Blankenheijm, waarbij zij hem de heerlijkheid Almelo in leen opdroegen.
In 1393 hadden de beide echtelieden het klooster Frenswege mede helpen stichten. Hij overleed vóór het jaar 1400. Zij overleefde hem en was in 1407 nog niet gestorven. Zij lieten na een zoon Egbert genaamd, heer van Almelo en Vriesenveen, die volgt, en drie dochters, Herbrecht, Elisabeth en Mechteld.
Zie Deductie van Almelo; Oorkonden; Tijdrek. Regist. op het archief te Zutphen, bl. 37; van der Chijs, de munten der Heeren en Steden van Overijssel, pl. XVII. alwaar eene munt van hem is afgebeeld.