Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
rangen, werd in 1742 kapitein ter admiraliteit van Amsterdam en in 1774 schout bij nacht. Als zoodanig had hij in 1775 het bevel over het eskader dat tegen de Maroccanen werd uitgezonden. Daar deze zich niet verstoutten hunne havens te verlaten, kon dat eskader gedurende de negen maanden, welke het op de Afrikaansche kusten vertoefde, bijkans niet anders verrigten dan op den vijand gedurig een wakend oog te houden en de koopvaarders naar de plaatsen hunner bestemming in veiligheid te geleiden. Toen in het volgende jaar de staten besloten een grootere magt derwaarts te zenden, onder het bevel van den schout bij nacht Daniel Pichot, legde Hartsinck het door hem gevoerde gebied neder, keerde vervolgens naar het vaderland weder en werd den 30sten April 1776 tot vice-admiraal aangesteld. Gebrek aan de noodige berigten verhinderen ons zijne verrigtingen als zoodanig nader te schetsen. Hij zat in den hoogen zeekrijgsraad, te zamen geroepen om het gedrag van den graaf Lodewijk van Bylandt, bij diens ontmoeting met den Engelschen commodore Fielding, te beoordeelen, en werd in datzelfde jaar aangesteld tot bevelhebber over de vloot, die de koopvaarders naar de Noordzee geleiden en beschermen zou. Tot het jaar 1783 stond Hartsinck aan het hoofd van 's lands vloot, en het was dus tijdens hij het bevel voerde, dat er, door een zamenloop van omstandigheden, niets werd uitgevoerd en de door den stadhouder voorgestelden togt naar Brest onuitgevoerd bleef. Dat hij daardoor, gelijk alle andere hoofdofficieren der vloot, bloot stond aan opspraak en beschimping, is niet te verwonderen, maar ook niet dat hij daarna aan het hoofd stond van hen, die aan de algemeene staatsvergadering hunne klagt inleverden over de aanranding hunner eer te dier zake in de nieuwspapieren. Hij achtte het vervolgens onraadzaam langer den lande te dienen, en na een verhaal aan 's lands staten ingeleverd te hebben van al zijne verrigtingen, hetwelk naderhand in het licht is gegeven, verzocht hij in 1783 zijn ontslag uit de dienst, hetwelk hem gegeven werd. De tijd wanneer Hartsinck overleed is ons niet bekend. Hij was den 30sten April 1747 gehuwd met Johanna Cornelia de Bas. Zijn zoon volgt.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. III. bl. 230, 358; D. IV. bl. 207, 222, 223, 298, D. V. bl. 280, D. VI. bl. 135, 155, 159, 178, D. XI. bl. 420; Stuart, Vad. Hist. D. IV. bl. 157, 234, 272-279, 394, 401, 443, 453, 462, 467, 477; de Jonge, Cesch. van het Ned. Zecwez.. D. V. bl. 384, 457, 477, 545, 547, D. VI. St. I. bl. 25, 61-80; uit medegedeelde berigten aangevuld. |
|