Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
hij wel degelijk een zoon van den eerstgenoemde geweest is. Zoo ja, dan was hij een broeder van Willem, die volgt, zoo als door Halbertsma gemeld wordt (bl. 228). Maar dan doet zich ook hier weder een bezwaar op, dat Adam van Haren, de vader, een zoon had die reeds in 1572 als watergeus diende, en een die in 1581 eerst geboren werd. Ofschoon zulks wel niet tot de onmogelijkheden behoort, moeten wij er toch aan twijfelen, even als het ons onbekend is, hoe de drie kinderen van Adam, de vader, genaamd zijn geweest, die, in den krijgsdienst bevorderd, hun leven voor het vaderland lieten, zoo als door Halbertsma (bl. 228), mede naar Zacharias Huber, is medegedeeld. Adam van Haren, de zoon, meer bekend onder den naam van hopman Daam, had, bij den algemeenen nood des vaderlands, ook zijn heil in de vlugt gezocht en getracht zijn geluk te water te beproeven. Hij was een der eersten bij de inneming van den Briel door de watergeuzen in 1572, waar hij in 1573 met zijne vrouw en vier kinderen nog vertoefde. Ten gevolge van zijn dapper gedrag had hij zich de bijzondere genegenheid van prins Willem I verworven, en was hij door dezen tot zijnen raad en hofmeester aangesteld. Zoolang de prins leefde deelde hij in diens vertrouwen, en na den dood van dien vorst ging hij over in de dienst van Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland. Als zoodanig overleed hij in 1590 en werd te Leeuwarden begraven. Dit is de eenige geleidelijke voorstelling die wij van 's mans levensloop kunnen geven; doch wij kunnen ons niet onthouden de opmerking te maken, dat de geheele plaats door Halbertsma (bladz 227 en 228) uit de lijkrede van Zacharias Huber op Willem van Haren den ambassadeur medegedeeld, zóó verward is, dat wij ten slotte nog zouden overhellen om het medegedeelde in onze beide artikels slechts op één persoon toe te passen. Van Haren heeft in de Fransche taal een dagverhaal geschreven van zijne omzwervingen sedert Alva's komst in de Nederlanden, tot op de verovering van den Briel. Dit journaal is in December 1732, bij den brand, die toen het huis van Willem van Haren, den dichter, te St. Anna-Parochie trof, verloren gegaan. Als een blijk hoezeer de bevelhebber der watergeuzen, Willem van Lumey, graaf van der Mark, Adam van Haren genegen was, deelt men ons mede, dat, onder wijlen den baron van Asbeck te Leeuwarden voorheen berustte een zwaard of hartsvanger, uit de familie | |
[pagina 185]
| |
van Haren afkomstig, en volgens overlevering door Lumey aan van Haren vereerd.
Zie. behalve de schrijvers in het vorige artikel aangehaald, Bor, Ned. Oorl. B. VI. bl. 365 (265); van Wijn, Bijvoegs. op Wagen. D. VI. bl. 78, uit medegedeelde berigten aangevuld. |
|