terdamschen rector Nodell voort, en werd in 1799 tot de akademische lessen bevorderd. Hij vertrok naar de hoogeschool te Utrecht, om zich tot het predikambt voor te bereiden, en volgde de lessen van Heringa en Bonnet met vrucht. De geschillen, die tusschen deze beroemde mannen ontstonden, noopten van Harderwijk de Utrechtsche hoogeschool voor de Leidsche te verruilen. Hier genoot hij het onderwijs van de hoogleeraren te Water en van Voorst, en onder hunne leiding bragt hij, in 1804, zijne studiën ten einde, en werd hij door de classis van Schieland tot het predikambt toegelaten. Nog in dat zelfde jaar werd hij als leeraar te Abbenbroek beroepen, doch den vereischten ouderdom nog niet bereikt hebbende, moest dat beroep worden ingetrokken. In 1805 te Vinkeveen beroepen, bleef hij daar zeven jaren met ijver werkzaam, toen hij, in 1812, te gelijktijdig een beroep ontving naar Warmenhuizen in Noord-Holland en een naar Warrega, Warstiens en Wartena in Friesland. Het laatste beroep werd door hem aangenomen, en hij
bleef op die standplaats vijf jaren tot het jaar 1817, toen de gemeente te Katwijk aan Zee hem tot haren leeraar verkoos. Hier verkondigde hij gedurende dertig jaren met rijken zegen het Evangelie, totdat hij op den 31sten December 1847 aan zijne hem liefhebbende betrekkingen en gemeente en aan de wetenschap ontviel. Hij was eerst gehuwd met Jannetje van Dam, die hij in 1816 verloor, daarna met Maria Johanna Wintzant, die hem drie dagen na zijne ter aarde bestelling in het graf volgde. Bij beiden verwekte hij kinderen.
Aan eenen onvermoeiden ijver voor de waarneming zijner ambtspligten, paarde van Harderwijk eene vurige liefde voor de wetenschappen. In de beoefening der Latijnsche letteren, maar meer nog in die der Nederlandsche, vooral Oud-Nederlandsche letterkunde, kerkelijke geschiedenis en penningkunde, vond hij als het ware zijne eenige uitspanning; terwijl de bijeenbrenging eener kostbare en talrijke boekerij schier de eenige uitgave was, die hij zich voor zijn genoegen veroorloofde. Zij werd met zijne verzameling penningen, oudheden en rariteiten in 1848 te Rotterdam verkocht. De catalogus er van ziet onder den titel van Bibliotheca Harderwijkiana het licht.
De vruchten van van Harderwijk's onderzoekingen, waarin hij zich als een naauwkeurig, scherpzinnig en onbevooroordeeld geschiedkenner en letterkundige kennen deed zijn:
Verslag van een Handschrift, bevattende Jacob van Maerlants Nederduitsche Prozaïsche Bijbelvertaling, met Aanteekeningen en Bijlagen, 's Gravenh. 1831. 8o.