[Hendrik Hagenaar]
HAGENAAR (Hendrik) maakte zich vermaard door zijn togt naar Oost-Indië, op last van de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, in het jaar 1631, met twee schepen en een jacht ondernomen. Het verhaal van dien togt, die eerst in 1638 eindigde, in welk jaar Hagenaar weder in het vaderland kwam, beslaat in den tweeden hier onder aangehaalden bron 56 bladzijden, en is, ofschoon hoogst lezenswaardig, voor geen uittreksel vatbaar. Hij bewees de Maatschappij gewigtige diensten op die reize en onderscheidene belangrijke zendingen naar Perzië, Socotara, Malabar, Anchadivis, alwaar hij van eene Portugesche vloot onderscheidene fregatten nam en vele gevangenen maakte, naar Firando, in Japan, de Moluksche eilanden, Jedo, Tabour en Cambodia, werden door hem met gunstig gevolg waargenomen, tot dat hij wegens aanhoudende ongesteldheid verlof verzocht naar het vaderland terug te keeren, waar hij in Julij van 1638 behouden aankwam.
Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-Indië, D. I. bl. 125, 224; Nederl. Reiz. D. IX. bl. 1-56; van Kampen, Gesch. der Ned. buiten Europa, D. I. bl. 370, 371, D. II. bl. 128.