Hamburg ophoudende, werd hij door de Staten-Generaal naar Polen gezonden, met bepaalden last om tot bevordering van den vrede tusschen den koning van Polen en dien van Zweden al het mogelijke aan te wenden. De rassche gang der zaken maakte zijne pogingen vruchteloos. Na het afloopen hiervan zich andermaal te Hamburg bevindende, werd hij in 1702 als gezant aan czaar Peter I gezonden, met wien hij eene zamenkomst te Thorn had, doch waar niets onderhandeld werd. Hij bleef als buitengewoon gezant aan het Russische hof tot in Junij 1703, toen hij zijn ontslag vroeg. Gaarne had men hem nog wat gehouden, maar zijne klimmende jaren maakten hem ongeschikt voor het gestadig reizen en trekken en voor de drukke levenswijze aan het czaarsche hof. Hij overleed in 1708 en werd te Zwolle begraven. Hij was eerst gehuwd met Machteld. Hendrine Wolthera Merthens tot den Borgel, en daarna met Anna Sickinge, bij wie hij drie kinderen naliet.
Zie van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar, D. XVII. bl. 92; Vriemoet, Ath. Frisiacae, p. LXXXVI; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 408, 409; dezelfde, Rusland en de Ned. D. III. bl. 62, 79, 140, 141, 233-236, 253.