en godsdienst-drukkende heerschappij der Egyptenaren. Voorgestelt, in eene Redenvoering over Exodus XV. vs. 13. ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der heilrijke Hervorming in de gemeente van Sommelsdijk, Rott. en Sommelsd. 1779. 8o.
Verhandeling over de lastering tegen den H. Geest, ten betoge dat die onvergeeflijke zonde tans niet meer gevonden word, Breda, 1786. 8o.
Antwoord op de vraag, betreffende de beste en minst kosbare middelen, om het gebrek van goede krankbezoekers in dienst der O.I. Compagnie te verminderen, en dezelve van den last der kwalen te bevrijden. Geplaatst in de Verh. van het Zeeuwsch Gen. der Wetensch. te Vliss. Middelb. 1790. 8o. (D. XIV. bl. 76).
De overeenstemming der evangelisten in de lijdens- en feeststoffen, Amst. 1795. 8o.
De leer der waarheid, volgens den Heidelbergschen catechismus, Amst. 1800. 8o.
Het leven van Paulus den apostel, in kerkelijke redevoeringen, Amst. 1804. 8o. 3 deelen 6 stukk.
Het leven, de leer en de daden van den Verlosser, met aanteekeningen voor mingeoefenden, Amst. 1825. 8o.
Voorts werd Haack gehouden voor den schrijver van een Adres aan de Synodale Vergaderingen der Hervormde Nederduitsche gemeenten dezer landen, enz.: tot redres van de voorkomende gebreken in de nieuwe Evangelische gezangen, enz. Amst. 1807.
Als dichter had Petrus Haack mede eenige verdiensten. Onder de zinspreuk Tandem bona causa triumphat, komt van hem een dichtstuk voor in de Gedenkzuil opgerigt ter gedachtenis van Neêrlands Heil en Oranjes Zegepraal. Bij het Haagsche dichtgenootschap verkreeg hij het accessit wegens het beantwoorden van een prijsvers de Verheerlijking van Christus op den berg. Beide verzen zijn vrij vloeijend, doch zonder eenige verheffing. Ook moet er van hem eene leerrede op rijm bestaan, die hij, in 1772, op zijne eerste standplaats heeft uitgesproken, bij gelegenheid van den doop des toenmaligen erfprinsen van Oranje, later koning Willem I. Haack werd begraven in de Wester kerk te Amsterdam, alwaar de volgende door hem zelf vervaardigde dichtregelen op zijne grafzerk zijn uitgenouwen:
Dat alles wat ik was of had de dood mij roove;
Gods waarheid wankelt niet, wie immer op haar bouw;
'k Geloofde in Jezus en ik stierf in dat geloove,
Mijn stof rust, in dit graf, op zijn verdienste en trouw.
Zie Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boek.; H. Bosscha, Geschied. der Ned. Staats-omwent. D. III. bl. 143; Algem. Konst- en Letterb. 1793. D. XI. bl. 203; Brinkman, Naaml. van Boek.;