len der Edelen werd hij door list gevangen. Voor Hottinga huis te Nijland liggende, vroeg de bewoonster, Zwob Sjaardema, weduwe van Jarich Hottinga, om met hem over den vrede te spreken. Zij vertoonde zich als zwak, rustende op twee mannen, en riep hem op de valbrug. Hij vroeg: Swob Nift! is 't lauwa? (Nicht is het trouw gemeend?) Ja, Mieg, (ja Neef,) was het antwoord. Hij zich hierop verlatende, kwam op de brug, dan zag zich verschalkt, dadelijk door de geleiders aangevallen en naar binnen gesleept. Dit geval gaf aanleiding tot het Friesche spreekwoord: Swobbe lauw, trouw of geloof zonder waarde (Fides Punica). Later tegen Tjaard Groustra uitgewisseld, zon hij steeds op wraak en deed uit zijn sterk kasteel veel schade aan de Schieringers
in en om Franeker, die eindelijk, onder Sikke Sjaardema, zijn kasteel belegerden (1482), innamen en tot den grond toe verwoestten, na hem met een kogel dood te hebben geschoten. Hij liet bij N. van Camstra een zoon na. Zijn gewoon zeggen was Neat te froed, neat to tjoed (niet te goed, niet te kwaad). Deze spreuk is nog het devies van het wapen van het geslacht Grovestins, en gaf aanleiding tot een ander Friesch spreekwoord: het is een man als Scherne Wybe, waarmede men een man met goede en slechte hoedanigheden begaafd aanduidde.
Zie over het geslacht Grovestins in 't algemeen en de beroemste leden daarvan in het bijzonder: J. van Leeuwen, Herinnering aan het geslacht Sirtema van Grovestins, in de Vrije Fries, V. 232, en Hettema en van Halmaal, Stamboek van den Frieschen Adel, dat meer naauwkeuriger berigten bevat dan het verouderde Ferwerda, Adelijk en Aanzienlijk Wapenboek D. I. St. I. bl. 49-54. Verder het bij te Water aangehaalde handschrift van Upco van Burmania, Tractatus de nobilitate; Winsemius, Chron. B. X. bl. 292, 296, 297, 302; Charterboek van Vriesland. D. I. bl. 608, 697, 703, 707; Schotanus, De Geschiedenissen Kerckelyk ende Wereldtlyck van Friesland oost ende west enz. B. XI. bl. 364; Gabbema p. 129 Te Water Verbond en Smeekschriften der Edelen D. II. bl. 424, Scheltema Staatk. Nederl. D. I. bl. 401, 402. Kok, Vaderl. Woordenb. D. XVIII. bl. 755. Aanteek. op de Geuzen van van Haren. bl. 286.