[Jan Claessens of Jan Claesz. van Grouw]
GROUW (Jan Claessens of Jan Claesz. van). Het Friesche dorp Grouw telde oudtijds onder zijne inwoners de meeste doopsgezinden, die tot de Waterlandsche en Vlaamsche gemeenten behoorden, Jan Claesz. was leeraar bij de eerste en mag als een type beschouwd worden van de toenmalige Waterlandsche leeraren, die zich door grondige theologische kennis, schanderheid in het redetwisten en groote vrijzinnigheid onderscheidden. Die vrijzinnigheid wekte dan ook ongenoegen in zijne gemeente, dat eene scheuring veroorzaakte. Zijne schriften en inzonderheid zijne twistschriften over oud-meniste regtzinnigheid met den steil regtzinnigen Douwe Feddriks Leeraar te Harlingen, en den gematigd regtzinnigen en voortreffelijken Engel Arnold van Dooregeest, leeraar in de Rijp, gewisseld, leggen zijne hoog liberale denkwijze aan den dag. De toon, die in zijne geschriften heerscht, getuigt echter niet van 's mans zachtmoedigheid.
Hij schreef:
De Leer der Doopsgezinden verdedigd Amst. 1702, waartegen Douwe Feddriks in 1703 schreef, in het licht gaf.
Zie Simon Schijn, Historia Mennonitarum, p. 334; Cat. Heringa, p. 206; Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsqez. in Friesl. bl. 193, 253.