naeum in zijne geboortestad, en zag zich in het begin van 1796 voor het district Winterswijk tot lid der eerste Nationale Vergadering gekozen. Ofschoon minder voor de staatkundige loopbaan geschikt, nam hij echter deze betrekking met moed en ijver, gedurende de zitting dier eerste vergadering, waar. In den zomer van 1797 ontving hij eene roeping, beter over eenkomende met zijn aard en studiën, namelijk die van Hoogleeraar in de Oostersche talen en Hebreeuwsche oudheden aan de Hoogeschool te Franeker. Hij aanvaardde dien post op den 15den November van genoemd jaar, met eene redevoering: de nexu, qui studio linguarum orientalium cum ceteris artibus et doctrinis humanioribus intercedit indivulsus, welke, in der haast opgesteld, slechts op aandrang van het bestuur en tegen zijn zin (te Leeuwarden 1800 in 4o.) is in het licht gegeven.
Van nu af aan was Greve bestendig werkzaam, zoo in het houden zijner lessen, als bijzonder in het voortzetten of afwerken van zijne voorheen gemaakte ontwerpen, vooral de metrisch-kritische behandeling der dichterlijke gedeelten van het Oude Testament. De vurige ijver, waarmede hij zich aan deze bij hem zoo gelief koosde bezigheid overgaf, en het groot belang dat hij in de volvoering derzelve voor de Hebreeuwsche letterkunde stelde, onderhielden zijne onvermoeide arbeidzaamheid, maar deden hem zijn zwak en gevoelig ligchaamsgestel vaak te weinig in acht nemen. Zoo had hij ook een goed deel der laatstverloopene groote vakantie te Franeker doorgebragt, en de taak die hij zich zelven gesteld had, eer hij zijne familie te Deventer wilde gaan bezoeken, eindelijk afgedaan, toen hij zich eerst naar Harlingen begaf om bij zijne aanbehuwde familie eenige uitspanning te zoeken. Hier overviel hem weldra eene zenuwkoorts, die den 13den Augustus 1811 een einde aan zijn werkzaam leven maakte. Zijne afbeelding ziet het licht in het Vervolg op Wagenaar, het 38ste deel.
De werken van Greve, waarin hij zich ook als kundig exegeet kennen deed, zijn getiteld:
Ultima Capita Jobi ad Graecam Versionem recensita, notisque instructa ab E.J. Greve. Accedit Tractatus de Metris Hebraicis praesertim Jobaeis pars I. Dav. 1782. 8o. pars II. Steinf. 1791.
In de voorrede en opdragt van het eerste deel van dit werk had Greve zijn gevoelen geuit over de gepleegde Pruissische geweldenarij. Naauwelijks had de Deventersche regering zulks voor de uitgave vernomen, of zij liet uit al de exemplaren eenige bladen scheuren, waarin melding van de plaats gehad hebbende gebeurtenissen gemaakt was.
De Brieven van den Apostel Paulus aan de Efeziers, de Colossers, en de eerste aan Timotheus, nevens den brief aan Philemon. Uit het Grieksch vertaald met eene verklaring. Uitgegeven door E.J. Greve. Devent. 1790. 8o.