[Jonkhr. Johan Goll van Franckenstein]
GOLL VAN FRANCKENSTEIN (Jonkhr. Johan), zoon van den voorgaande, werd te Amsterdam in 1756 geboren, en onderscheidde zich niet alleen door zijne parlementaire loopbaan, maar ook door zijne ingenomenheid met en bevordering van kunsten en wetenschappen. Reeds in 1787 ontmoeten wij hem als lid van den raad zijner geboortestad, deel uitmakende eener bezending aan den Hertog van Brunswijk.
In lateren tijd was Goll bij voortduring raad der stad Amsterdam en lid van de Provinciale Staten van Holland. In de vervulling van beide betrekkingen mogt hij de algemeene goedkeuring en achting erlangen. Hij was voorts een man van kunde, smaak, oordeel en gematigdheid, die het edele en goede met vastheid en kalmte voorstond, en, door eenen vurigen en gepasten ijver voor het schoone, daaraan glans en luister wist bij te zetten. Geen wonder dan ook, dat men er op uit was om zulk een man de verdiende hulde en eere te brengen. De vierde klasse van het voormalig Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letteren en Kunsten bood hem den 28sten Mei 1816 haar lidmaatschap aan, terwijl de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten hem tot vice-president van den raad van bestuur koos.
Jonkheer Goll van Franckenstein overleed op zijne hofstede Velzerbeek, bij Velzen, den 25sten October 1821. Die hofstede getuigde evenzeer van zijne zucht ter bevordering van de aankweeking van gewassen, als zijne bekrooning met zilver, door de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij in 1820, voor een Digitalis Sceptrum, uit zaad gekweekt, die zich door zijne buitengewone grootte en fraaiheid onderscheidde.
Buitengewoon rijk was de kunstverzameling die hij naliet; dezelve bestond uit schilderijen, teekeningen en prenten van de voornaamste meesters. Na zijn dood kwam dezelve in bezit van zijn zoon, jonkheer P.H. Goll van Franckenstein, op wien de liefde tot de kunsten, die zijn vader en grootvader koesterden, was overgegaan. Ook hij maakte zich door zijne handels- en andere vereerende betrekkingen, ook tot de regering der stad Amsterdam, verdienstelijk, en zag zijne bekwaamheden ook erkend door zijne benoeming tot lid der vierde klasse van het voormalig Koninklijk Nederlandsche Instituut, den 10den Mei 1826, en door de aanbieding van het lidmaatschap van den raad van bestuur der Koninklijke Akademie van beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij mogt slechts den ouderdom van 45 jaren bereiken, en overleed te Amsterdam den 1sten December 1832. De beroemde verzameling, door zijn vader bijeengebragt, en door hen aangevuld, werd den 1sten Julij des jaars 1833 te Amsterdam in het openbaar verkocht. De schilderijen alleen