[Petrus Golius]
GOLIUS (Petrus), broeder van den voorgaande, werd op zijn achtste jaar toevertrouwd aan de zorg van zijnen moederlijken oom, Jan Hemelaar, kanonik te Antwerpen, die hem weldra tot de Roomsch Katholieke godsdienst overhaalde. Hij begaf zich in de orde der ongeschoeide Carmelieten, en nam den naam aan van Liduinus de Saneta Liduina. Even als zijn broeder, die hem om zijne overgang tot eene andere kerk niet minder lief had en vriendschap toedroeg, was hij met eene groote zucht tot het beoefenen der Oostersche talen bezield, en hij begaf zich daartoe naar het voorbeeld van dien broeder op reis, vertoefde verscheidene jaren op den Libanon en werd te Rome tot Hoogleeraar in de Oostersche talen aangesteld. Daar vertaalde hij het werkje van Thomas à Kempis de imitatione Christi in het Arabisch (Rome 1663. 8o), en ondernam in het vier en zeventigste jaar zijns levens eene reis naar de kusten van Malabar, om de heidenen aldaar te bekeeren. Gedurende zijn verblijf in Syrië werd hij overste van het Carmeliter klooster Mar-Elia op den Libanon. Tot inspecteur der zendelingen benoemd, vertrok hij naar Indië en overleed te Soeratte, in welk jaar is onbekend.
Behalve bovengenoemde vertaling van van Kempen's werkje vertaalde hij nog, uit het Arabisch in het Latijn, een boekdeel met Arabische spreuken en gezegden, een gedeelte van den Koran, en, uit het Spaansch in het Arabisch, het leven van de heilige Theresia.
Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 188; Levensbeschrijv. van Ned. Mann. en Vrouw. D. VI. bl. 60; van Kampen, Geschied. der Ned. letter. en wetensch. D. I. bl. 287, 288; Collot d' Escury, Holl. roem, D. III. Aant. bl. 383; Biograph. univers. T. VIII. p. 318.