van Europa, die zijnen arbeid met dankbaarheid ontvingen. Zoodra toen het Arabisch Woordenboek het licht zag, besloot de vermaarde Bedwell in Engeland, om de vruchten van zijn langdurigen arbeid, met zooveel moeite en kosten tot stand gebragt, aan de hoogeschool van Cambridge ter bewaring te geven, daar hij edelmoedig getuigde van gedachte te zijn, dat men, voor het belang der wetenschap, in het door Golius verrigtte kon berusten.
Golius overleed te Leiden op den 28sten September 1667. Zijne afbeelding ziet het licht in de bekende verzameling van van der Aa, genomen naar zijn geschilderd portret op de Leidsche hoogeschool voorhanden. In weerwil van zijnen aanhoudenden letterarbeid, genoot hij eene bijkans onafgebrokene gezondheid, die hij, behalve aan zijn sterk ligchaamsgestel, aan zijne matige levenswijze verschuldigd was.
Golius was gehuwd met Rensburg van der Goes, dochter van Matheus van der Goes, Commis-Generaal van de artillerie te Dordrecht, en van diens tweede vrouw Alijt de Beveren. Hij verwekte bij haar twee zonen, waarvan de oudste, Theodorus, hoofdschout en burgemeester te Leiden was, in welke waardigheid hij in 1679 overleed, en de jongste, Mattheus, een veel geacht en bekwaam man, stierf, als deken van het Hof van Holland, te 's Gravenhage in 1720.
De volgende werken zien van Golius het licht:
Lexicon Arabico-Latinum, ex probatioribus Orientis Lexicographis contextum, Lugd. Bat. 1633 fol. Amst. 1653. fol.
Achmedis Arabsiadae vitae et rerum gestarum Timuri, qui vulgo tamerlanes dicitur, historia, Lugd. Bat. 1636. 4o.
Muhammedis filii Ketiri Ferganensi, qui vulgo Alfraganus dicitur, elementa astronomica, Amst. 1669. 4o.
Poëma Tograi, cum versione Latina Jacobi Golii, hactenus ineditum, Traject, 1707. 8o.
Golius bezorgde bovendien de Grammatica Arabica van Erpenius, uitgave Leiden 1656. 4o. met bijvoegselen, het Nieuwe Testament in het Nieuw Grieksch, Genev. 1638. 4o, en liet in handschrift na Dictionnarium persico-lalinum, gevoegd in Edmund Castell's Lexicon heptaglotton.
Zie J.F. Gronovii Laudatio funebris recitata in exseqiis Clar. viri Jacobi Golii, Arabicae Linguae et Mathem. professoris, Lagd. Bat. 1668. 4o; van Leeuwen, Bat Illustr. bl. 971; Foppens, Bibl. Belg. p. 514; Bayle, Diction. Hist. et critiq. in voce; Saxe, Onomast. liter. T. IV. p. 318; Levensbeschrijv. van Ned. Mann. en Vrouw. D. VI. bl. 52-60; Hoogstraten, Woordenb.; Amersfoordt, Orat. de studio Litt. Arabicorum, p. 13; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. D. I. bl. 287, D. III. bl. 104, 175; Björnstähl, Reize door Europa, D. V. bl. 250, 346, 385; Collot d'Escury, Holl. roem, D. III. bl. 82, 83. Aant. bl. 382, 383, D. VI. St. I. bl. 86; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 135, 138, 160, 184, 205, 222. D. II. bl. 14, 15, Toev. en Bijl. bl. 114, 115; Biograph. univers. T. VIII. p. 318; Kist en