Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |
bruk gevlugt, was het daar dat hun zoon zijne studiën begon en dezelve te Keulen voortzette. Zijne ouders vreezende, dat Johannes aldaar gevoelens zou opdoen strijdende tegen de hervormde leer, riepen hem terug, en zonden hem naar Wezel onder de leiding van Jan Brantius, bij wien hij zich voorbereidde voor zijne studien in de wijsbegeerte, die hij welhaast te Helmstad begon. Hij bezocht vervolgens onderscheidene Hoogescholen in Noord-Duitschland, bleef eenigen tijd te Rostok en legde zich, te Helmstad teruggekeerd, op de geneeskunde toe. Zoo groot waren zijne vorderingen dat de bezorgers der Universiteit hem verlof gaven om buitengewone lessen te geven. Zij benoemden hem vervolgens tot buitengewoon en in 1604 tot gewoon Hoogleeraar in de geneeskunde. Vier jaren later verkreeg hij den Doctoralen graad en vertrok naar het Hof van Osnabruk, werwaarts hij door Prins Philips Sigismund, Hertog van Brunswijk-Lunenburg, als zijn eerste geneesheer was aangesteld. In 1608, of in het begin van 1609, huwde hij met Geertruida Valckenburg, dochter van Rudolf Valekenburg, Raad en Thesaurier van het bisdom Osnabruk te Iburg. Omstreeks 1622 verkreeg hij eene benoeming tot eerste geneesheer van Ernst, Hertog van Holstein en Graaf van Schouwenburg, maar Philips Sigismund wilde hem niet ontslaan. Toen deze vorst in 1623 overleed, werd Freitag door diens neef, Hertog Frederik Ulrik, als zijn eerste geneesheer aangesteld, met verlof om zijnen leerstoel te Helmstad weder in te nemen, maar daar de oorlog aldaar met Christiaan, Hertog van Brunswijk, was uitgebroken, bedankte hij er voor. Hij bleef dus te Osnabruk wonen, waar de nieuwe Bisschop, de Kardinaal Eitel Frederik, Graaf van Hohenzollern, hem, ondanks het verschil van godsdienst, tot zijn geneesheer en tot een zijner kamerheeren koos. Dezelfde betrekking nam hij bij zijnen opvolger Frans Willem, Graaf van Wartemberg, gedurende vier jaren, waar, tot dat hij in 1631 ontslagen werd, omdat hij het Katholieke geloof niet wilde omhelzen. Hij vond vervolgens in Ernst Casimir, Graaf van Nassau, en in de Graven van Benthem, magtige helpers, die hem den leerstoel in de geneeskunde te Groningen bezorgden, welke door den dood van Nicolaus Mulerius in 1631 open stond. Hij vervulde die waardigheid met even grooten roem, als dat hij lof behaalde in de uitoefening der praktijk. Verscheidene aanzoeken van vorsten en hooggeplaatste personen sloeg hij af, en na steeds het sieraad geweest te zijn der Groninger Hoogeschool overleed hij er den 8sten Februarij 1641 en werd in de St. Maarten kerk begraven, waar een uitvoerig grafschrift op den steen geplaatst is die zijne rustplaats bedekt. Zijn ambtgenoot Hendrik Welman hield op hem eene lijkrede. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij verwekte negen kinderen, waarvan twee zonen en drie dochters hem overleefden. | |
[pagina 227]
| |
Men verwarre hem niet met zijn naamgenoot, die geneesheer te Regensburg was en aldaar in 1654 overleed, en ook niet met Jan Hendrik Freitag, geneesheer te Quedlinburg in Saksen. Van Johannes Freitag zien de volgende geschriften het licht: Poemata Juvenilia, Francof. 1616. 4o. Nocts Medicae; sive de abusu Medicinae tractatus, Francof. 1616. 4o. Aurora Medicorum Galeno-Chimicorum; seu de recta purgandi methodo, è priscae sapientiae decretis postliminio in lucem reducta, etc. Francof. 1630. 4o. Disputatio Medica de morbis substantiae et cognatis quaestionibus, contra hujus temporis Novatores et Paradoxologes, Gron. 1632. 12o. Disputatio Medica, Calidi innati essentiam, juxta veteris Medicinae et Philosophiae decreta, explicans; opposita Neotericorum et Novatorum paradoxis, Gron. 1632. 8o. De opii natura et medicamentis opiatis, ad omnes totius corporis affectus probatissimis, et recta, rationali, hactenusque inexplicata iis utendi methodo, liber singularis, Gron. 1632. 12o. Lipsiae 1635. 8o. Casus aegritudinis per Jacobum Ottonis cum Freitagio communicatus, Gron. 1632. 12o. Consilium in Catarrho calido. Et morbi cujusdam partïcularis historia, Gron. 1632. 12o. Disputatio Medico-Philosophica de formarum origine, adversus venerandae antiquitati repugnantem Neotericorum doctrinam exhibita, Gron. 1633. 8o. Oratio panegyrica de persona et officio Pharmacopaei et Pharmacopolio rite rectèque instruendo, Gron. 1633. 4o. Detectio et solida refutatio novae sectae Sennerto-Paracelsicae, recèns in Philosophiam et Medicinam introductae, qua antiquae veritatis oracula et Aristotelicae ae Galenicae doctrinae fundamenta convellere, et stirpitus eruderare moliuntur Novatores, Amst. 1636. 12o. Herdrukt ald. 1637. 12o. De Lithotomia, seu Calculi vesicae sectione, consultatio. Geplaatst in Johan van Beverwijk's tractaat: de Calculo, Lugd. Bat. 1638. 12o.
Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 642; Paquot, Memoir. T. III. p. 307-309; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 329; Hofstede de Groot, Geschied. der Broederenkerk te Gron. bl. 142; Muller, Cat. van Portrett. |
|