Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6

[David Frantzius]

FRANTZIUS (David), geboren in Drenthe, was de zoon van Petrus Karsten en Judith Frantzius en genaamd naar zijnen grootvader van moederszijde, David Frantzius, predikant te Echten en Hoogeveen. Zijne ouders vroeg verloren hebbende, werd hij opgevoed door zijnen oom Cristianus Frantzius, predikant te Zuidwolde in Drenthe. Eerst voor den koopmansstand bestemd, besloot zijn oom hem wegens zijne leerlust en vlugheid eene geleerde opvoeding te laten geven. Na de Latijnsche scholen te Meppel en elders doorloopen te hebben, ging hij naar de Hoogeschool te Groningen en daarna te Utrecht, waar hij tot Meester der vrije kunsten en Doctor

der wijsbegeerte werd bevorderd. Hij werd in 1706 predikant te Staphorst, ging van daar in 1708 naar Raalte en werd in Maart 1742 beroepen tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte te Groningen, waar hij reeds den 17^den October van dat jaar overleed in den ouderdom van 64 jaren. Hij was gehuwd met Anna ten Heuvel, dochter van den koopman Johannes ten Heuvel, die in 1728 overleed, na hem zes dochters en een zoon, die volgt, te hebben geschonken.

Zie Boekz. der gel. Wereld, 1742. a. bl. 364, 460, b. bl. 90, 620; Brucherus, Gedenkb. van Stad- en Lande, bl. 338; Moonen, Naemketen der Pred. in Overijss. bl. 71, 72; het Academisch Programma bij zijn overlijden uitgegeven.