[Jan van Foreest]
FOREEST (Jan van), zoon van den voorgaande, werd te Alkmaar in 1584 geboren, vestigde zich te Hoorn, en volgde zyn vader als Secretaris van Gecommitteerde Raden van Noord-Holland op. Bij de verandering der regering te Hoorn, in 1618, werd hij lid van de vroedschap, later, in 1636, Burgemeester aldaar. In 1638 werd hij benoemd tot lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, en deed als zoodanig den 8sten September van dat jaar den gevorderden eed. Hij vervulde die betrekking tot aan zijnen dood, die te Hoorn den 27sten October 1651 plaats had. Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, schonk hem de ridderorde van St. Michiël. Zijne zinspreuk was: Vincat amor patriae. (De liefde tot het vaderland overwinne). Hij was gehuwd met Josina van Segwaard, die hem vijf kinderen schonk, waaronder een zoon Dirk, die, reeds bij het leven van zijnen vader, het ambt van Secretaris van Gecommitteerde Raden van Noord-Holland verkreeg.
Jan van Foreest maakte zich als Latijnsch dichter vermaard. Als zoodanig genoot hij de achting en vriendschap van mannen als Nicolaas Heinsius, Johannes Bodecher Banningius, Theodorus Velius en anderen. De groote Scaliger wijdde uit in zijnen lof, doch roemde minder zijne Grieksche gedichten. Voor zoo ver ons bekend is, zag van hem het licht, behalve hier en daar verspreide Latijnsche verzen vóór de werken zijner tijdgenooten:
Merita Principis Auriacae in Belgas, sive crudelitas Hispana, quam Princeps ille a Foederatis Belgis avertit, Lugd. Bat. 1620. 4o.
Idyllia Graeca, Hag. Com. 4o.
Hispanus redux, sive exitus induciarum Belgicarum, ad Foederatos Belgas, Horn. 1622. 4o.