[Nanning van Foreest]
FOREEST (Nanning van), was afkomstig uit het aanzienlijke geslacht van dien naam, dat in Noord-Holland te huis behoorde en tot wapen voerde een veld van zilver beladen met een roode face, getand onder en boven, in den vorm van een zaag. Hij werd te Alkmaar in 1519 geboren en was de zoon van Jordanus Foreest, in 1531 en 1532 Thesaurier, en in 1535, 1537 en 1540 Burgemeester aldaar, en van Margareta Beyers. Na het eerste onderwijs in zijne geboorteplaats ontvangen te hebben, studeerde hij te Leuven en genoot voornamelijk het onderwijs van den vermaarden Petrus Nannius, Hoogleeraar in de welsprekendheid aldaar. Het blijkt niet dat hij zich bijzonder tot een vak bepaald heeft. Reeds vroeg tot Secretaris van Alkmaar geroepen, was hij een voornaam en ijverig voorstander der Hervorming, ten gevolge waarvan hij in 1568 door Alva met verbeurd verklaring zijner goederen gebannen werd. Teruggekeerd werd hij Pensionaris, en bewees ten tijde van het vermaarde beleg der stad in 1573 belangrijke diensten. Hij streed des daags op de wallen en gebruikte den nacht om nieuwe plannen tegen den vijand te beramen, en tevens in het Latijn op te teekenen, wat er belangrijks was voorgevallen. Daaraan hebben wij te danken het hoogst naauwkeurig en geloofwaardig verhaal van de belegering en verdediging eener stad, die het eerste bewijs gaf, dat de geduchte magt van Spanje schipbreuk kon lijden op der vaderen moed en volharding. Dat verhaal is getiteld:
Narratio brevis obsidionis Alcmariae, Delfis, 1574. 4o. Meermalen herdrukt en ook vertaald en met aanteekeningen van een ooggetuige (P.J. Visscher) in het Hollandsch uitgegeven, Haarl. 1739. 8o. m. pl.
Belangrijke betrekkingen vielen verder aan van Foreest ten deel. Hij werd in 1575 met anderen benoemd tot den vruchteloozen vredehandel te Breda, werkte later mede tot de Unie tusschen Holland en Zeeland, was in 1576 op de groote vergadering te Middelburg tegenwoordig, en werd in dat zelfde