[Wigerus Folkersma]
FOLKERSMA (Wigerus), zoon van Johannes Folkersma, laatst predikant te Veenwouden in Friesland, en van Fokje Schreuder, werd aldaar geboren den 19den December 1757. Na zijne voorbereidende opleiding grootendeels van zijnen vader ontvangen te hebben, vertrok hij, op omstreeks veertienjarigen leeftijd, naar Leeuwarden, alwaar hij bij een apotheker als leerling geplaatst werd. Bij dezen oefende hij zich omstreeks drie jaren theoretisch en praktisch in de schei- en artsenijbereidkunde, waarna hij te Amsterdam insgelijks bij een Apotheker geplaatst werd, en mede ruime gelegenheid vond tot verdere beoefening der genoemde vakken. Ruim een jaar bleef hij aldaar en begaf zich toen naar de Hoogeschool te Groningen, waar hij, in de geneeskunde studerende, op den 7den Junij 1783 den Doctoralen graad verkreeg. Hij vestigde zich nu als geneesheer te Leeuwarden, en het duurde niet lang of eene uitgebreide praktijk, zoowel uit de stad als uit de provincie, viel hem ten deel. Gedurende meer dan een halve eeuw genoot Folkersma het onbepaaldst vertrouwen en was hij om zijne kunde, rechtschapen en eenvoudig karakter en reinen zedelijken wandel door allen geacht en bemind. Tot nog twee dagen voor zijn dood was hij met roem werkzaam, tot dat hij op den 18den Julij 1837 overleed.
Folkersma was tweemalen gehuwd. Zijne tweede vrouw, Anna Maria Beukers, schonk hem vier zonen en twee dochters, waarvan nog twee zonen en twee dochters in leven zijn. Hij schreef:
Verhandeling over de vraag: In hoeverre zou men bij gebrek van den apotheek, uit kelder en keuken de vereischte geneesmiddelen, ook tegen de zwaarste ziekten en kwaalen, zoo uit- als inwendig, kunnen bekomen; mits uitzonderende de volgende middelen, kina, kwik, opium, staal, delfzuren, rhabarber