[Willem Godschalk van Focquenbroch]
FOCQUENBROCH (Willem Godschalk van) werd te Amsterdam in de eerste helft der zeventiende eeuw geboren. Tot geneesheer bevorderd, oefende hij de praktijk in zijne geboorteplaats uit, doch wegens zijne losse levenswijs maakte hij weinig opgang, weshalve hij in 1666 zijne fortuin aan de kust van Guinea ging zoeken, waar hij als Fiskaal overleed. Op het kasteel van St. George Delmina hield hij zich onledig met het maken van gedichten, die in zijnen tijd voor geestig en boertig gehouden werden, doch die thans wegens de daarin voorkomende onbeschofte straattaal en ontuchtige bordeelzetten niet meer verdienen gelezen of op den schouwburg vertoond te worden. Zijn blijspel: De Min in 't Lazarushuis, hetwelk in 1674 te Amsterdam het licht zag, maakte het meeste opgang, en wordt, met zijne andere blij- en tooneelspelen, gevonden in de verschillende uitgaven van zijne werken, waarvan de eerste in 1696 te Amsterdam door Abraham Bogaert werd bezorgd, onder den titel van Thalia, of Geurige Zanggodin; de tweede verscheen, aldaar in 1723, de derde aldaar in 1776; allen in 2 deelen in 8o. Afzonderlijk kwam ook van hem uit:
De Herders-Sangen van Virgilius Maro in Neerduyts gesongen op 2 verscheydene toonen, door J.U. en W.v.F. Amst. 1666. 8o.
Zie Rabus, Boekz. van Europa, 1696. D. I. bl. 169; Wagenaar, Beschrijv. van Amst. (octavo uitgav.) D. XI. bl. 381; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I, Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 308, 309; van Kampen, Geschied. der Ned. Letter. D. II. bl. 158; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Letterk. bl. 181; Cat. van de Bib. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 196, b. bl. 94, D. II. bl 59.