kennis de gewigtigste diensten, waarvoor hem de ridderorde der Unie geschonken werd. Bij de inlijving in het keizerrijk legde hij dat ordesteeken af, zonder het met de keizerlijke orde van de Reunie te willen verwisselen, omdat de daarbij gestelde voorwaarden in strijd waren met zijne beginselen.
Door Napoleon tot verschillende regterlijke betrekkingen achtereenvolgend geroepen, sloeg hij die allen af. Dat deze handeling echter niet euvel werd opgenomen, bewees zijne kort daarop gevolgde bevestiging tot Notaris bij Keizerlijk decreet van den 15den September 1811. Terstond daarop tot lid van de kamer van Notarissen en door deze tot haren Voorzitter benoemd, bekleedde hij met grooten lof die belangrijke betrekking tot 1822. Gedurende dien tijd was hij tevens als adviserend regtsgeleerde een vraagbaak voor velen.
Terwijl Fockema, tot verschillende betrekkingen geroepen, voor velen bedankt had, betoonde hij zich echter in anderen een hoogst nuttig en werkzaam mensch. In 1817 was hij benoemd tot lid van den Raad der stad Leeuwarden, eenigen tijd daarna tot lid der provinciale Staten van Friesland, en in 1822 tot lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Het zou ons te ver voeren hem als zoodanig te schetsen. In eerstgenoemde betrekking was vooral het verachterde finantiewezen en de vernieuwde bestrating der stad, welke door hem geregeld werden, en in zijne parlementaire loopbaan was hij een man van gematigden vooruitgang, en behoorde hij onder de weinige mannen, die in de jaren vóór en na de Belgische omwenteling met kordaatheid en rondborstigheid, doch steeds met gematigdheid, de gebreken, die zij in het lands bestuur zagen, durfden aanwijzen.
Tot in 1834 was Fockema met ijver in zijne verschillende betrekkingen werkzaam, toen hij zich van het staatkundig tooneel terugtrok, en volstandig bedankte voor betrekkingen, die hem daarna nog worden aangeboden. Hij leefde vervolgens in geletterde rust, tot dat hij den 31sten Julij 1855 te Leeuwarden overleed. Hij was Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Het leven van den verdienstelijken Fockema is door den heer Mr. A. Telting uitvoerig en naar waarde medegedeeld, in de hieronder aangehaalde Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, van welke Maatschappij Fockema, even als van andere geleerde genootschappen, lid was.
De werken door hem in het licht gegeven zijn, behalve een negental verhandelingen in het tijdschrift de vrije Fries:
Iets betrekkelijk de afscheiding van het Zuiden en Noorden van de Nederlanden, Leeuw. 1830. 8o.
Herinneringen bij opkomende gedachten naar aanleiding van de tegenwoordige omstandigheden, Leeuw. 1832. 8o.
Proeven betrekkelijk de staatshuishouding in Nederland, Leeuw. 1834. 8o.
Proeven van taal- en geschiedkunde, met eene bijdrage over